e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

Gevonden: 4905
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deksel van de metalen gierton deksel: dęksǝl (Maaseik) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1
deksel van een doodskist deksel: dèksel (Maaseik) het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 115 (2003)] III-2-2
dekzeil bâche: baš (Maaseik) Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b] I-10
dempig dempig: dɛ.mpǝx (Maaseik) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
denken denken: deŋkə (Maaseik), dø͂ͅŋkə (Maaseik) denken [ZND A1 (1940sq)], [ZND A1 (1940sq)] III-1-4
dennennaalden dennennaalden: denənōljə (Maaseik), dennenspangen: dennəspan (Maaseik) dennenaald [ZND 01 (1922)] III-4-3
dennenwortel pielwortel: pīlwortəl (Maaseik) penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)] III-4-3
deugniet balenger: bellenger (Maaseik), deugeniet: duigeneet (Maaseik, ... ), døjejənēt (Maaseik), ook materiaal znd 23,4  dèugəneet (Maaseik), dø͂ͅgənēt (Maaseik), deugniet: duigeneet (Maaseik), duignut (Maaseik), lelijk jong: lielijk jónk (Maaseik), nutterd: nut"is verouderd woord voor "vuil"(de hebstich nut gemaak)  nöttert (Maaseik), ondeugd: öndöög (Maaseik), ondeugend kind: onduigend keind (Maaseik), ondūgend kind (Maaseik), ondeugend kindje: onduigend keinke (Maaseik), onnut: onnöt (Maaseik), onnutterd: onnutterd (Maaseik), rotzak: rotzak (Maaseik), smeerlap: smīrlap (Maaseik), stouterik: ook materiaal znd 23,4  stauterik (Maaseik), vlegel: vliegel (Maaseik), vlīgəl (Maaseik) belhamel, deugniet || deugniet [ZND 01 (1922)] || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] || ondeugd || ondeugend kind )scheldw.) || stout kind || welke woorden gebruik je om een boef, een deugniet, aan te duiden (op sommige plaatsen gebruikt men rabauw, respeel, raspalie, enz.) ? [ZND 41 (1943)] III-1-4
deuk in een hoed deuk: enne deuk (Maaseik), dumpel: dumpel (Maaseik, ... ), betekenis: een deuk  dümpel (Maaseik), vuist: vuust (Maaseik) deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || een deuk [ZND 33 (1940)] III-1-3
deur deur: dȳǝr (Maaseik), dø̄r (Maaseik) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9