20690 |
gekookte hersens |
gekookte hersens:
Syst. Frings
gəkuktə hɛrsəs (L372p Maaseik),
hersens:
heͅrsəns (L372p Maaseik)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
gekraagde roodstaart:
gəkragdə rūtsteͅrt (L372p Maaseik)
|
gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
gekruld haar:
gekrold haor (L372p Maaseik),
krulhaar:
krolhaor (L372p Maaseik),
kroͅl(h)ōͅr (L372p Maaseik),
krullen:
krollen (L372p Maaseik)
|
gekruld haar [N 10 (1961)] || hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
centen:
ps. omgespeld volgens Frings.
sēͅntə (L372p Maaseik),
ps. omgespeld volgens Frings. Boven de @ staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de @ omgespeld.
seͅ^ntə (L372p Maaseik),
geld:
de moos gelj hubbe om te koene betale (L372p Maaseik),
ge moet geldj hebben om te konnen betalen (L372p Maaseik),
geldch (L372p Maaseik),
geljd (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
gēͅlt (L372p Maaseik),
geͅlš (L372p Maaseik),
hi is vader zenne jas en mooder heur gelch, vader zen kou en vader zennen hoend (L372p Maaseik),
hie is vader ziene jas en mooder eur geljd, vader zien koe en zienen hond (L372p Maaseik),
hie is vader ziene jas en mooder hair geljd, vader zien koe, en vader zienen hoond (L372p Maaseik),
ich bên me gelch kwiet (L372p Maaseik),
ich hub mn gelsch verloeren (L372p Maaseik),
mooder bie wem mot ig geldch hoele (L372p Maaseik),
mooder, bie wai moot ich geljd halen (L372p Maaseik),
mooder, bie wènn mot ich geljd hoelen (L372p Maaseik),
xɛ.ltṣ (L372p Maaseik),
ps. omgespeld volgens Frings.
geͅlš (L372p Maaseik),
ps. omgespeld volgens Frings. Boven de @ staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de @ omgespeld.
geͅ^lš (L372p Maaseik),
pingping:
ps. omgespeld volgens Frings.
peŋ peŋ (L372p Maaseik),
peŋ, peŋ (L372p Maaseik),
poen:
ps. omgespeld volgens Frings.
pou̯n (L372p Maaseik)
|
geld [RND], [ZND 44 (1946)], [ZND A1 (1940sq)], [ZND m] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
gele kwikstaart:
gīlə/gēͅlə kwekstart (—steͅrt) (L372p Maaseik),
koewachter:
kou̯waxtər (L372p Maaseik)
|
kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
filipinen:
flø`pine (L372p Maaseik)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
24488 |
gele narcis |
paasbloem:
paosbloome (mv.) (L372p Maaseik)
|
narcis
III-4-3
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gelieken (L372p Maaseik),
gelijken (L372p Maaseik),
gəlijkə (L372p Maaseik)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|
23206 |
geloof |
geloof:
ēͅ ’t zi gəlouf vərlūərə (L372p Maaseik),
gelouf (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
Geloof. [ZND 01 (1922)] || Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
gelouve (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
geluiven (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik),
gløvə (L372p Maaseik)
|
Geloven. [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)], [ZND m]
III-3-3
|