e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grootmoeder bonne-ma: bomma (Maaseik), grootmoeder: groeatmoodər (Maaseik), groetmoder (Maaseik), groetmooder (Maaseik), grōētmòddər (Maaseik), oma: oema (Maaseik), oma (Maaseik) grootmoeder [ZND 35 (1941)] || grootmoeder (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)] III-2-2
grootouders grootouders: grōētajwərs (Maaseik) grootouders [ZND 11 (1925)] III-2-2
grootte grootte: greutte (Maaseik), gry(3)̄ədə (Maaseik) grootte [ZND 01 (1922)] III-4-4
grootvader bon-pa: bompa (Maaseik), boupa (Maaseik), grootva: groetva (Maaseik), grootvader: groetvader (Maaseik), grōētvaadər (Maaseik), opa: oepa (Maaseik), va-va: va-va (Maaseik) grootvader [ZND 11 (1925)], [ZND 35 (1941)] || grootvader (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)] III-2-2
grote boerderij geleg: gǝlēx (Maaseik), hoeve: ūf (Maaseik) Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
grote hoeveelheid, hoop hoop: aup (Maaseik), ŭip (Maaseik), vracht: vrax (Maaseik) hoop [ZND 01 (1922)] || onbepaalde grote hoeveelheid (vracht) [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
grote knikker dikke marmel: dekə marməl (Maaseik), schiethuif: sjēthøyf (Maaseik) Een grote knikker. [N R (1968)] III-3-2
grote lijster grote lijster: grūtə lei̯stər (Maaseik) grote lijster (27 forse vogel; vlekken vallen meer op dan bij zanglijster [019]; krachtige vlucht; ook op trek; broedt tegenwoordig ook bij woningen; luide zang en nest lijken op merel [018]; roep is hard geratel [N 09 (1961)] III-4-1
grote trom grosse caisse (fr.): gros kaes (Maaseik) een grote trom [trombol] [N 112 (2006)] III-3-2
grote weegbree weegbladeren: wiǝgblāi̯ǝr (Maaseik), wēgblāi̯ǝr (Maaseik) Plantago major L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in akkers, tuinen en wegbermen, met breed-eironde, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopgaande stengel zit een langwerpige groene aar met bruine pluisjes. De plant wordt tot 50 cm hoog en bloeit van mei tot november. Bij de naamgeving worden de grote (of brede) en smalle weegbree (zie het lemma Smalle Weegbree) vaak niet van elkaar onderscheiden. Bij de volgende opgaven werd specifiek verneld dat ze op de grote betrekking hebben. I-5