21295 |
arme mens |
arme mens:
eine erme minsch (L372p Maaseik),
n erme mins (L372p Maaseik)
|
een arme mens [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21489 |
armoede |
armoede:
armooi (L372p Maaseik),
ermooij (L372p Maaseik)
|
armoede [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
25055 |
armvol |
armvol:
èrvəl (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
ɛrvǝl (L372p Maaseik),
ɛrǝmvǫl (L372p Maaseik),
ɛrəmvoͅl (L372p Maaseik)
|
armvol [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || armvol (elver, speet, ervel) [ZND A1 (1940sq)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4, III-4-4
|
21570 |
arresteren |
aanhouden:
de polis et m aangehouwen (L372p Maaseik),
de polis êt em aangehawen (L372p Maaseik),
pakken:
de polis hèt hem gepakt (L372p Maaseik)
|
De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
21034 |
as |
as:
asch (L372p Maaseik)
|
as [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
32824 |
as, spil van de rol |
pin:
pe.n (L372p Maaseik)
|
De in dit lemma verenigde termen betreffen ofwel (elk van) de twee, als as fungerende pinnen in de uiteinden van de houten rol, ofwel de as van de ijzeren paarderol. [JG 1a; JG 1b add.; N 11A, 184e; monogr.]
I-2
|
32672 |
asblok |
asbalk:
as˱balǝk (L372p Maaseik),
asbed:
as˱bęt (L372p Maaseik
[(ouder)]
),
asblok:
as˱blǫk (L372p Maaseik)
|
Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
25880 |
asgat |
asgat:
as˲gā.t (L372p Maaseik)
|
Gat in de muur waarlangs de molenas het molengebouw binnengevoerd wordt. [Jan 81; Coe 74]
II-3
|
22897 |
aswoensdag |
asgoensdag:
asgoonsdich (L372p Maaseik),
asgoonsdieg (L372p Maaseik),
asgōnsdĭg (L372p Maaseik),
asxo.sdəch (L372p Maaseik)
|
Aswoensdag. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
19561 |
aszeef |
assenzeef:
asəsiəf (L372p Maaseik),
asəzeͅf (L372p Maaseik)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|