24321 |
hert, ree |
hert:
hert (L372p Maaseik)
|
hert [Willems (1885)]
III-4-2
|
25612 |
het bakproces ten einde brengen |
gaar (zijn):
(het brood is) gār (L372p Maaseik)
|
De baktijd, de tijd die nodig is om een goed gebakken brood te verkrijgen, is verschillend en afhankelijk van de oventemperatuur, van de grootte van het te bakken brood, van de bij de deegbereiding gebruikte grondstoffen (Schoep blz. 107). [N 29, 49]
II-1
|
28531 |
het eerste zwermen na de voorzwerm |
endelen:
ɛŋǝlǝ (L372p Maaseik)
|
Het nazwermen, zodra de voorzwerm eraf is. Dit gebeurt ongeveer acht dagen na de voorzwerm. [N 63, 40a]
II-6
|
20322 |
het einde van zijn leven |
het eind van zijn leven:
het einj van zene leeven (L372p Maaseik),
’t ein van zee lieven (L372p Maaseik),
op zijn laatste:
op ze leste (L372p Maaseik)
|
op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
19647 |
het gras maaien |
(het) gras afmaaien:
t graas afmeien (L372p Maaseik),
(het) gras maaien:
et graas mejen (L372p Maaseik),
het graas mēīen (L372p Maaseik)
|
het gras afmaaien [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
32952 |
het hooi is binnen |
is binnen:
es˱ bęnǝ (L372p Maaseik)
|
Gevraagd werd naar de dialekt-weergave van de uitdrukking "Het hooi is binnen". In Q 100 vult de zegsman dan aan: "Het hooi is onder de pannen ... en den erme man is oet de sjuur." Het onderwerp van de gegeven uitdrukkingen is steeds: hooi. [N 14, 127]
I-3
|
34175 |
het kalf afdraaien |
aftrekken:
āftrękǝ (L372p Maaseik)
|
Het kalf met mechanische middelen ter wereld helpen. [N 3A, 54a]
I-11
|
32689 |
het land aftreden |
aftreden:
āftrē.ǝ (L372p Maaseik),
āftręi̯ǝ (L372p Maaseik)
|
Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.]
I-1
|
34005 |
het paard leiden |
leiden:
lęi̯ǝ (L372p Maaseik
[(aan de kop)]
)
|
Het paard leiden of mennen door het met de teugels te sturen. Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [N 8, 100 en 101b; Wi 25; monogr.]
I-10
|
34007 |
het paard met een dubbele lijn leiden |
dobbel kordeel:
dø̜bǝl kǝrdiǝl (L372p Maaseik),
jacht:
jāx (L372p Maaseik),
met dobbele jacht varen:
męt˱ dǫbǝl jāxt ˲vārǝ (L372p Maaseik),
met dobbele lijn varen:
męt˱ dǫbǝl lēi̯n vā.rǝ (L372p Maaseik)
|
Het paard besturen met een lange teugel uit één stuk, die aan de ene kant van het gebit vertrekt, langs de hand van de voerman gaat en langs de andere kant weer aan het gebit bevestigd is (cf. lemma Dubbele Lijn). Bij deze dubbele lijn, die links én rechts naar de hand van de voerder komt, trekt men aan de kant van de richting die het paard moet inslaan. Werkwoorden zoals varen, leiden werden niet altijd opgegeven. [JG 1b; N 8, 101b-c; N 13, 30 en 35]
I-10
|