18350 |
hoge schoen met elastieken tussenstukken |
bottinetje:
botĕnəkəs (L372p Maaseik)
|
schoenen, hoge ~ met elastieken tussenstukken in de schacht [boddekeens] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18349 |
hoge waterdichte schoen |
sneeuwschoen:
snišōn (L372p Maaseik)
|
schoenen, hoge waterdichte ~ met waterkap [snöwschoen, tongschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33073 |
hok opbinden |
binden:
bęnjǝ (L372p Maaseik)
|
Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.]
I-4
|
22024 |
holenduif |
holduif:
hōͅldou̯f (L372p Maaseik)
|
holenduif (33 lijkt op een blauwe postduif, maar zonder witte stuit; broedt in holle bomen en de laatste tijd ook in stadstorens en muurgaten; roep [hoe-ò, hoe-ò, hoe, hoe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24324 |
hommel |
hommel:
ook in ZND 01, a-m
ŭməl (L372p Maaseik)
|
hommel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
25062 |
homp, brok, klont |
klomp:
klômp (L372p Maaseik),
klot:
klot (L372p Maaseik),
kluit:
kleut (L372p Maaseik)
|
kluit [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
aent (L372p Maaseik),
hoend (L372p Maaseik),
hoĕnd (L372p Maaseik),
o.nt (L372p Maaseik),
oent (L372p Maaseik),
unt (L372p Maaseik),
ŭnt (L372p Maaseik)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)], [ZND m], [ZND m]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondskooi:
hontskoͅi̯ (L372p Maaseik),
hoͅntskūi̯ (L372p Maaseik),
hunskūi̯ (L372p Maaseik)
|
hondenhok [ZND 38 (1942)]
III-2-1
|
34567 |
hondenkar |
hondskar:
honskar (L372p Maaseik)
|
Kleine kar die door een hond getrokken wordt en die voornamelijk gebruikt werd voor het vervoer van allerlei kleine hoeveelheden. [N 17, 15a; JG 1a; N G, 51; monogr]
I-13
|
21622 |
honderd frank |
stuk van honderd frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
ə støk fan hondərt (fraŋ) (L372p Maaseik),
ə støͅkfanhondərt (fraŋ) (L372p Maaseik)
|
100 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|