34078 |
kossem |
vang:
vaŋ (L372p Maaseik),
vlim:
vlēm (L372p Maaseik)
|
Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107]
I-11
|
21657 |
kosten |
staan:
ps. omgespeld volgens Frings.
wāt stun də ... (L372p Maaseik),
ps. omgespeld volgens Frings. Boven de u staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de u omgespeld.
watstu^ndəbagənaləwei̯l (L372p Maaseik),
waard zijn:
ps. omgespeld volgens Frings.
wātsenzøxwirt (L372p Maaseik),
ps. omgespeld volgens Frings. Boven de È staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de È omgespeld.
watsēnzə yx wī^rt (L372p Maaseik)
|
aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)] || Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
de keuster (L372p Maaseik),
de kəster (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik),
kūster (L372p Maaseik),
köstər (L372p Maaseik),
kəster (L372p Maaseik)
|
koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kosgenger (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
kosgengër (L372p Maaseik),
kostgeŋer (L372p Maaseik)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] || kostganger [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21550 |
kostschool |
kostschool:
kosschool (L372p Maaseik),
pensionaat (<fr.):
pensionaat (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik)
|
kostschool [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
karbonade (L372p Maaseik),
karboͅnɛ̄i̯ (L372p Maaseik),
keͅrmənāj (L372p Maaseik),
kárbə’nāi (L372p Maaseik),
Syst. Frings
kɛrmənāi̯ (L372p Maaseik),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (L372p Maaseik)
|
Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || gebraden varkensrib (karbonade) [Goossens 1c (1955b)], [ZND 49 (1958)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
mistig (weer):
mestex (L372p Maaseik),
mistig.
mestex (L372p Maaseik),
motlucht:
motloͅx (L372p Maaseik),
moͅtløx (L372p Maaseik),
triestig (weer):
trestex wēͅr (L372p Maaseik),
triestig.
trestex (L372p Maaseik)
|
mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
28465 |
koude bouw |
koude bouw:
kǫwǝ buw (L372p Maaseik)
|
Manier van raten bouwen waarbij de raten met de smalle kant naar het vlieggat zijn gekeerd, dwars op het vlieggat. De term koude bouw duidt niet op temperatuur. [N 63, 17b; N 63, 17c]
II-6
|
19276 |
koude drukte maken |
veel laweit maken:
veul lawijt make (L372p Maaseik)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
25235 |
koude mist |
zure mist:
zōrə mes (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|