18367 |
lange kleurige herenkous |
hoos:
hūzə (L372p Maaseik)
|
mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17610 |
lange neus |
gevel:
gevel (L372p Maaseik),
kuif:
kuif (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
lange neus:
lang naas (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18599 |
lange onderbroek? |
lange onderboks:
lang ongerboks (L372p Maaseik),
lang ungərbuks (L372p Maaseik)
|
Lange onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18552 |
lange smalle broekzak |
metermaaltje:
metselaars gebruiken dit om hun meter in te doen
mētərmēͅlke (L372p Maaseik)
|
zak, lange smalle ~ buiten op de rechter broekspijp waarin een lang mes e.d. wordt weggestoken [bokseschej] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17809 |
langen |
langen:
Aangeven.
langen (L372p Maaseik),
Geven, b.v. lang det ins üver.
langen (L372p Maaseik),
Geven.
lange (L372p Maaseik),
Geven. Weinig gebruikt.
langen (L372p Maaseik),
Overreiken.
langen (L372p Maaseik)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
langw weg:
laŋəweͅk (L372p Maaseik),
weg:
Syst. Frings
weͅk (L372p Maaseik)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33323 |
langwerpige hoeve |
geleg:
[geleg] (L372p Maaseik)
|
Het boerderijtype waarbij het bouwwerk één geheel vormt; woonhuis, stallen en schuur zijn achter elkaar geplaatst onder één langwerpig dak. Navraag naar verschil in boerderijbenaming, wanneer de grote deeldeuren in de korte of achtergevel dan wel in de lange zijgevel zijn geplaatst, leverde slechts in drie plaatsen een positief antwoord op. Zie onder de typen gevelhuis en schuurhuis. Waar de opgave identiek is met de naam voor de boerderij in het algemeen (zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1), ook voor de fonetische documentatie van deze opgaven), is doorgaans aangegeven dat dit het enig voorkomende type is en derhalve geen specifieke naam heeft. De betreffende opgaven zijn wel bij de lemmata 1.2.1 - 1.2.6 opgenomen en staan telkens vooraan in het lemma. Bij het type langhuis is niet goed uit te maken of het om een woordgroep dan wel om een samenstelling gaat. Slechts een enkele keer is het woordaccent aangegeven; dan staat het op de eerste lettergreep. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 2. [N 4A, 1a en 2a]
I-6
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
streep:
strēǝ.p (L372p Maaseik)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
det geit langzaam (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik),
det geit lankzaam (L372p Maaseik),
det gèt lanzaam (L372p Maaseik)
|
Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
34017 |
langzamer |
hou:
hōu̯ (L372p Maaseik)
|
Voermansroep om het paard langzamer te doen gaan. [N 8, 95h en 96]
I-10
|