18571 |
lichte overjas |
gabardine (fr.):
ga.bədĕn (L372p Maaseik)
|
herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26526 |
lichten |
bijhouden:
bīhawǝ (L372p Maaseik),
de bovenste steen losser zetten:
dǝ bø̄vǝstǝ stej.n Iǫsǝr ze̜tǝ (L372p Maaseik),
lichten:
lextǝ (L372p Maaseik),
optrekken:
ǫptrekǝ (L372p Maaseik),
uitlichten:
ūtlextǝ (L372p Maaseik)
|
De molenstenen met behulp van de licht dichter bij elkaar of verder van elkaar brengen. Van een aantal opgaven is het onduidelijk of ze intransitief gebruikt worden dan wel een bepaalde term tot object hebben. Voor zover door de respondenten opgegeven, is in het woordtype het object tussen ronde haken vermeld. Het lemma is onderverdeeld in drie groepen. Het materiaal dat onder a) bijeen is geplaatst, bevat algemene benamingen voor lichten. In b) en c) zijn specifieke benamingen voor respectievelijk het verder uit elkaar brengen en het dichter bijeenbrengen van de molenstenen geplaatst. [N O, 23n; N O, 23o; Vds 107; Vds 108; Jan 140; Jan 149; Jan 150; Coe 121; Coe 122; Coe 123; Grof 143; Grof 144]
II-3
|
26536 |
lichtijzer |
lichtijzer:
lext˱izǝr (L372p Maaseik)
|
Lang verticaal ijzer dat aan één kant vastzit aan de pasbrug, aan de andere kant aan de lichtboom. Zie ook afb. 85. [N O, 23d; Vds 110; Jan 144; Coe 129]
II-3
|
26540 |
lichtsteen |
gewicht:
gǝwext (L372p Maaseik)
|
Het gewicht onder aan het lichttouw. Zie ook afb. 85. [N O, 23g; Vds 113; Jan 147; Coe 131; A 42A, 28 add.]
II-3
|
26539 |
lichttouw, lichtkoord |
riem:
rēm (L372p Maaseik),
touw:
tǫw (L372p Maaseik)
|
Het touw, de riem of de ketting waarmee de licht in werking wordt gesteld. Zie ook afb. 85. [N O, 23f; A 42A, 28; Vds 112; Jan 146; Coe 130; N D, 33 add.]
II-3
|
21473 |
lid van een vereniging |
lid:
e lid van ’n vereiniging (L372p Maaseik),
ei lid van een vereeniging (L372p Maaseik),
ei lit van ein klup (L372p Maaseik),
ein lid van eine bund (L372p Maaseik),
lid (L372p Maaseik)
|
Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
22750 |
lied, liedje |
lied:
lêed (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
liedje:
le.tsjə (L372p Maaseik),
leeche (L372p Maaseik),
leedche (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
leedje (L372p Maaseik),
leesche (L372p Maaseik),
leetje (L372p Maaseik),
leetsje (L372p Maaseik),
lētšə (L372p Maaseik),
lêetske (L372p Maaseik)
|
Een lied, een liedje. [ZND 30 (1939)] || Lied (enk. en mv.). [ZND 01 (1922)] || Lied. [Willems (1885)] || Lied: het feest verliep, zonder dat er een lied werd gezongen. [ZND 46 (1946)] || liedje [RND] || Liedje. [ZND m]
III-3-2
|
22696 |
liederen (mv.) |
liedjes:
leeches (L372p Maaseik)
|
Lied (enk. en mv.). [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
19106 |
lief (bv.) |
lief:
leef (L372p Maaseik),
ook materiaal znd 4, 14
leef (L372p Maaseik)
|
lief [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19061 |
liefde |
liefde:
leefde (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
liefde [ZND 01 (1922)] || Liefde. [ZND 01 (1922)]
III-1-4, III-3-1
|