17869 |
linkshandig persoon |
linkse, een -:
eine lainkse (L372p Maaseik),
eine leinksche (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
linkse (L372p Maaseik),
ne lengse (L372p Maaseik)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
22881 |
linksvoor |
linksbuiten:
rechts- / linksbuiten (L372p Maaseik)
|
Hoe noemt U in uw dialect de speler, die in een voetbalteam de uiterst linkse of uiterst rechtse positie in de aanvalslijn bekleedt?
III-3-2
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijnwaad:
līnwāt (L372p Maaseik),
lijwand:
livǝnt (L372p Maaseik),
liǝvǝnt (L372p Maaseik),
lęjvǝnt (L372p Maaseik)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
17617 |
lip |
lip:
lip (L372p Maaseik),
lippe (L372p Maaseik),
luppe (L372p Maaseik),
luppen (L372p Maaseik),
løp (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik),
ən lip (L372p Maaseik)
|
een lip [znd A1 (1940sq)] || lip [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND m] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
løp (L372p Maaseik)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
24541 |
lis (alg.) |
lis:
lis (L372p Maaseik),
lisse (L372p Maaseik),
waterlis:
waterlis (L372p Maaseik)
|
lis [ZND 29 (1938)] || soorten lis [ZND 29 (1938)]
III-4-3
|
24528 |
lisdodde |
duivelskluppel:
douvelsklöppel (L372p Maaseik)
|
vijverlis, de vruchtstok
III-4-3
|
18051 |
litteken |
lijnteken:
laingteiken (L372p Maaseik),
leinteike (L372p Maaseik),
liënteiken (L372p Maaseik),
litteken:
litteeke (L372p Maaseik),
litteike (L372p Maaseik),
litteiken (L372p Maaseik),
litteken (L372p Maaseik)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijt de plaats ervan meestal zichtbaar. die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [ZND 49 (1958)] || een litteken [ZND 37 (1941)] || litteken [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bȳǝkǝ (L372p Maaseik),
bulken:
bø̜lkǝ (L372p Maaseik),
toeten:
tou̯tǝ (L372p Maaseik),
zumpen:
zø̜̄mpǝ (L372p Maaseik)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
kuimen:
kø̄u̯mǝ (L372p Maaseik),
kø̜mǝ (L372p Maaseik)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|