17624 |
melktanden |
melktanden:
meͅləkteͅin (L372p Maaseik)
|
melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19930 |
melkzeef |
zij:
ze.i̯ (L372p Maaseik),
zi.i̯ (L372p Maaseik)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
19137 |
menen |
menen:
meinə (L372p Maaseik)
|
menen [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
25544 |
menggereedschap |
deegschup:
dęjxsxøp (L372p Maaseik)
|
De houten schop of ander gereedschap, gebruikt bij het mengen van de bloem. Meestal gaat het om een houten schep of een niet al te grote houten schop van uiteenlopende vorm. De informant van Q 97 vermeldt dat de "spatel" een ovaalvormig blad heeft en een dikke ronde steel. Verschillende informanten (L 270, 318b, Q 193) zeggen dat het mengen met de hand gebeurt. Zie afb. 16. [N 29, 18b]
II-1
|
26632 |
mengmachine |
mengelaar:
meŋǝlę̄r (L372p Maaseik),
menger:
meŋǝr (L372p Maaseik)
|
Toestel waarmee verschillende soorten meel gemengd kunnen worden. [Jan 256; Coe 225; Grof 254]
II-3
|
25545 |
mengmachine voor deeg |
kneedmachine:
kni-jmǝsxin (L372p Maaseik)
|
Door deze machine enkele minuten te laten draaien mengt men de verschillende soorten bloem. [N 29, 103]
II-1
|
33072 |
menneke, binnenste deel van het hok |
kruis:
krø̜i̯s (L372p Maaseik)
|
Het groepje van boven aaneengebonden schoven die in het midden van een hok staan. Kruis heeft wel betrekking op de werkwijze de middelste vier schoven, waar de andere schoven omheen staan, in een kruisvorm te zetten. Deze vier schoven worden niet overal aan elkaar gebonden. Zie afbeelding 7. [N 15, 32a; JG 1d, 2d; Goossens 1963, krt. 37; monogr.]
I-4
|
20470 |
menstruatie |
regels:
regels (L372p Maaseik),
znd 1 a-m;
regels (L372p Maaseik),
veranderingen:
veranderinge (L372p Maaseik)
|
maandstonden [ZND 01 (1922)] || menstruatie [verandering, reegels] [N 10C (zj)]
III-2-2
|
24212 |
merel |
melder:
mijlder (L372p Maaseik),
merel:
merel (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
mierel (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
mierl (L372p Maaseik),
mirəl (L372p Maaseik),
zwarte merel:
zwartə mirəl (L372p Maaseik),
zwarte mulder:
zwarte muulder (L372p Maaseik),
zwartə møldər (L372p Maaseik)
|
merel [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] || merel (25,5 overal bekend; man zwart met gele bek; pop zwak-gevlekt bruin; mooie zang; kooivogel; vergelijk met spreeuw [031] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
merg (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik,
L372p Maaseik),
merəch (L372p Maaseik),
meͅrəx (L372p Maaseik),
mèrg (L372p Maaseik)
|
het merg (in de beenderen) [ZND 31 (1939)] || merg [ZND A1 (1940sq)], [ZND m] || merg (O.) [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|