33495 |
pit, kern van fruit |
gisje:
geiskes (mv.) (L372p Maaseik),
keets:
kits (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik),
kern:
k(tm)n (L372p Maaseik),
ke͂ͅn (L372p Maaseik),
kɛr (L372p Maaseik),
kernen bijv. v e appel
kiênje (mv.) (L372p Maaseik)
|
[RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)] [ZND m]pit ve appel || pitje in een appel of peer
I-7
|
20411 |
plaatsvervangende peetoom |
geleende peter:
geliende pieter (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik),
gelīēnde pīēter (L372p Maaseik),
leenpeter:
lienpieter (L372p Maaseik),
peter:
pieter (L372p Maaseik)
|
peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
20412 |
plaatsvervangende peettante |
geleende meter:
geliende mieter (L372p Maaseik),
gelīēnde mīēter (L372p Maaseik),
geleende paat:
geliende paat (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
leenpaat:
lienpaat (L372p Maaseik),
paat:
paat (L372p Maaseik)
|
meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
26755 |
plaggenhak |
plaggenhak:
plǫgǝhǫk (L372p Maaseik)
|
Hak, vooral gebruikt om er plaggen mee te hakken. [I, 30; N 18, 38]
II-4
|
30564 |
plakspaan |
schervel:
šęrvǝl (L372p Maaseik)
|
Van een handvat voorziene houten of metalen plankje dat wordt gebruikt bij het gelijkschuren van raapspecie of gestort beton. Zie ook afb. 88. De 'sprahe' (Q 121) bestaat uit een rechthoekig blad van vrij dun en ietwat buigzaam staal waarop een handvat gemonteerd is. Zie voor dit woordtype ook RhWb (VIII), k. 404, s.v. 'Sprahe', ø̄spreeuwø̄. De 'houten riester' (Q 121) heeft dezelfde vorm als de 'sprahe'. Soms is op deze houten riester een laag 'vilt' ('velts') gespijkerd. De '(ijzeren) riester' (Q 121) vertoont grote overeenkomst met de 'sprahe', maar is van een dikkere soort staal gemaakt. De voorkant is afgerond in de vorm van een cirkelsegment (Lochtman, pag. 22). [N 30, 9; monogr.]
II-9
|
31730 |
plank |
plank:
plaŋk (L372p Maaseik)
|
In het algemeen een stuk hout waarvan de breedte groter is dan de dikte en de lengte groter dan de breedte. Bij de timmerman heeft het woord plank daarnaast ook nog een meer specifieke betekenis. Het is doorgaans een geschaafd en van messing en groef voorzien stuk hout, dat vaak nog een bepaalde afmeting heeft, namelijk in de breedte tussen 10 en 17.5 cm (4 en 7 duim) en in de dikte tussen 2 en 2.5 cm (0.75 en 1 duim) (Van de Watering, pag. 13). Zoɛn zijdelingse groef in vloerplanken werd in Meeswijk (L 424) en Valkenburg (Q 101) een klik (klek) genoemd. Een ɛdeelɛ is een in de lengte uit een boomstam gezaagd, plat stuk hout, dat nog niet geschaafd is.' [N 50, 73k; N 50, 74b; L 33, 22; L 40, 56; monogr.]
II-12
|
22734 |
plankmis |
mis:
mis (L372p Maaseik)
|
In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
26728 |
plas of meertje midden in de hei |
ven:
vøn (L372p Maaseik)
|
N 27, 23a vroeg naar ''plas of meertje midden in de hei''; I, 19 vroeg naar ''plassen, gevormd na afgraving van de turf''; 11, 10 vroeg naar ''watergat, veenkuil'' en II, 11 naar een ''plas, vooral een halfdichtgegroeide veenplas''. Al deze vragen zijn in dit lemma versmolten. [N 27, 23a; I, 19; II, 10; II, 11]
II-4
|
17912 |
plassen (met water) |
plassen:
plasə (L372p Maaseik)
|
knoeien met water, in t water plassen [klosse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21774 |
plat praten |
plat kallen:
plat kalle (L372p Maaseik)
|
plat praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|