17881 |
bluts |
bluts:
bluts (L372p Maaseik),
blöts (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
dompel:
dumpel (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
Deuk: een buiging in een effen oppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, duts, bluts, dumpel) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blutse (L372p Maaseik),
blêtsen (L372p Maaseik),
blətsə (L372p Maaseik)
|
blutsen [ZND 01 (1922)] || De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
bochel:
buchel (L372p Maaseik),
bults:
bø.lš (L372p Maaseik),
bəulsj (L372p Maaseik),
Minder gebruikt
bø͂ͅlž (L372p Maaseik),
kroef:
Veroudert
krŭf (L372p Maaseik),
pochel:
puchəl (L372p Maaseik)
|
bult [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] || Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
21490 |
bode |
bode:
boai (L372p Maaseik)
|
bode [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
29573 |
bodem |
bodem:
bui̯ǝm (L372p Maaseik)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|
26452 |
bodemsel |
bodemsel:
būjǝmsǝl (L372p Maaseik)
|
Het uitgediepte gedeelte van het scherpsel. Het bodemsel bevindt zich tussen de maalkant en de velkant van de molensteen. Het woordtype zacht bodemsel verwijst ernaar dat bij kunststenen de kerven uit een harde stof zijn vervaardigd, terwijl het bodemsel is gevuld met een zachtere, gekleurde materie. [N O, 18k; Vds 186; Jan 205; Coe 187; Grof 222; A 42A, 33; N D, 9]
II-3
|
21300 |
boek |
boek:
book (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik,
L372p Maaseik,
L372p Maaseik),
bōk (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
boek [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)], [ZND 44 (1946)], [ZND m]
III-3-1
|
22391 |
boek kaarten |
hand:
de hand (L372p Maaseik)
|
alle kaarten bij elkaar die één speler in de hand heeft [boek] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bukǝntj (L372p Maaseik),
bōkǝnt (L372p Maaseik)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitskoek:
boekweitkoek
bôkeskook (L372p Maaseik),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
bookeskook bookeskook (L372p Maaseik)
|
boekweitkoek, pannekoek [ZND 01u (1924)] || pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|