32618 |
deksel van de metalen gierton |
deksel:
dęksǝl (L372p Maaseik)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
20420 |
deksel van een doodskist |
deksel:
dèksel (L372p Maaseik)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33992 |
dekzeil |
bâche:
baš (L372p Maaseik)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛ.mpǝx (L372p Maaseik)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
19048 |
denken |
denken:
deŋkə (L372p Maaseik),
dø͂ͅŋkə (L372p Maaseik)
|
denken [ZND A1 (1940sq)], [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
22087 |
dennennaalden |
dennennaalden:
denənōljə (L372p Maaseik),
dennenspangen:
dennəspan (L372p Maaseik)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
pielwortel:
pīlwortəl (L372p Maaseik)
|
penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
19167 |
deugniet |
balenger:
bellenger (L372p Maaseik),
deugeniet:
duigeneet (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
døjejənēt (L372p Maaseik),
ook materiaal znd 23,4
dèugəneet (L372p Maaseik),
dø͂ͅgənēt (L372p Maaseik),
deugniet:
duigeneet (L372p Maaseik),
duignut (L372p Maaseik),
lelijk jong:
lielijk jónk (L372p Maaseik),
nutterd:
nut"is verouderd woord voor "vuil"(de hebstich nut gemaak)
nöttert (L372p Maaseik),
ondeugd:
öndöög (L372p Maaseik),
ondeugend kind:
onduigend keind (L372p Maaseik),
ondūgend kind (L372p Maaseik),
ondeugend kindje:
onduigend keinke (L372p Maaseik),
onnut:
onnöt (L372p Maaseik),
onnutterd:
onnutterd (L372p Maaseik),
rotzak:
rotzak (L372p Maaseik),
smeerlap:
smīrlap (L372p Maaseik),
stouterik:
ook materiaal znd 23,4
stauterik (L372p Maaseik),
vlegel:
vliegel (L372p Maaseik),
vlīgəl (L372p Maaseik)
|
belhamel, deugniet || deugniet [ZND 01 (1922)] || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] || ondeugd || ondeugend kind )scheldw.) || stout kind || welke woorden gebruik je om een boef, een deugniet, aan te duiden (op sommige plaatsen gebruikt men rabauw, respeel, raspalie, enz.) ? [ZND 41 (1943)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
deuk:
enne deuk (L372p Maaseik),
dumpel:
dumpel (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
betekenis: een deuk
dümpel (L372p Maaseik),
vuist:
vuust (L372p Maaseik)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dȳǝr (L372p Maaseik),
dø̄r (L372p Maaseik)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|