e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maaseik

Overzicht

Gevonden: 4905
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doelloos friemelen friemelen: fremele (Maaseik) Doelloos met de handen spelen (haffelen, friemelen, krawietelen) [N 108 (2001)] III-1-2
doffer, mannelijke duif hoorn: hoeren (Maaseik), hoern (Maaseik), oere (Maaseik), mannetje: menke (Maaseik), menneke (Maaseik) doffer, mannetjesduif || duif, mannetje [ZND 01 (1922)], [ZND 18 (1935)], [ZND 39 (1942)] III-4-1
dokter dokter: dokter (Maaseik), doktoer (Maaseik, ... ) Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)] III-1-2
dokteren dokteren: doktere (Maaseik), doktoeëre (Maaseik), meesteren: meistere (Maaseik) dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 107 (2001)] III-1-2
dolle kervel dolle kervel: dǫlǝ kervǝl (Maaseik), wilde kervel: weljǝ kervǝl (Maaseik) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] I-5
dompelen dompelen: doempele (Maaseik), ps. invuller geeft alleen een antwoord op dompelen.  doempele (Maaseik, ... ), duwen: in t wātər dŭwə (Maaseik), in het water duwen: ps. of toch deels omspellen volgens Frings: [wÅt\\r duw\\]?  in ⁄t wātər dŭwə (Maaseik, ... ), in het water steken: in t water stèke (Maaseik), steken: ps. invuller geeft alleen een antwoord op dompelen.  stèke (Maaseik, ... ) (in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dompelen [ZND 01 (1922)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)] III-1-2, III-4-4
donderbeestje donderbeestje: donderbiêsje (Maaseik), dónderbieësjes (Maaseik) donderbeestje || donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)] III-4-2
donderen donderen: doendere (Maaseik, ... ), dondere (Maaseik, ... ), dondərə (Maaseik), dundərə (Maaseik, ... ), donderen.  dondərə (Maaseik) donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4
donderwolk donderkoppen: dondərkøp (Maaseik), donderkoppen.  dondərkøp (Maaseik), donderwolk: doenderwolk (Maaseik), dōnderwolk (Maaseik) donderwolk [ZND 33 (1940)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx donder: doender (Maaseik, ... ), donder (Maaseik, ... ), dundər (Maaseik, ... ), dəndondər (Maaseik), donder.  dondər (Maaseik) donder [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4