19260 |
dwingen |
doen:
dōn (L372p Maaseik)
|
dwingen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
33217 |
e. bijzondere rieken, naar het gebruiksdoel |
kiezelriek:
kēzǝlrek (L372p Maaseik),
koksriek:
kǫksręk (L372p Maaseik),
morenriek:
mōrǝręk (L372p Maaseik)
|
[N 18, 24]
I-5
|
18405 |
eau de cologne |
eau de cologne (fr.):
odeklonj (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
Eau de cologne. Reukwater, eau de cologne [lodderijn] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
20394 |
echtgenoot |
mens:
m’ne mins (L372p Maaseik)
|
man met wie je getrouwd bent (echtgenoot) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
20391 |
echtgenote |
vrouw:
m’n vrouw (L372p Maaseik),
vrojw (L372p Maaseik),
vrouw (L372p Maaseik)
|
echtgenote [ZND m] || vrouw (echtgenote) [ZND 11 (1925)] || vrouw met wie je getrouwd bent (echtgenote) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
18101 |
eczeem |
eczeem:
ekzeem (L372p Maaseik),
eczema:
eksema (L372p Maaseik),
ekzema (L372p Maaseik)
|
Eczeem: jeukende huiduitslag met blaren, roodheid, vochtafscheiding, korsten en schilfers (eczeem, uitslag, (haar)worm). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
21313 |
eed |
eed:
eit (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
ēͅjt (L372p Maaseik)
|
eed [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || een eed [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
ook ZND 02, 008
enkeurke (L372p Maaseik),
vlobok:
vloebók (L372p Maaseik)
|
eekhoorn [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zwiel in sein han (L372p Maaseik),
zwiel in z`n han (L372p Maaseik),
zwiel in zijn han (L372p Maaseik)
|
Hij heeft eelt in zijn handen (verharding van de huid door het werken met de spade) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
wrattel:
vratǝl (L372p Maaseik)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|