e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q009p plaats=Maasmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loden lodenstof: lōdǝstǫf (Maasmechelen) Sterk gevolde dichte wollen stof. [N 62, 90; 62, 75f; N 59, 201; monogr.] II-7
loeien van de koe in het algemeen beuken: bøkǝ (Maasmechelen), bø̄kǝ (Maasmechelen), toeten: tū.tǝ (Maasmechelen) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loeien van de koe van pijn kuimen: kymǝ (Maasmechelen) [N 3A, 5e] I-11
loenje kopriem: kǫprēm (Maasmechelen) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
lokkorf lokkorf: lokkorf (Maasmechelen) Korf door de imker geplaatst om zwermen van anderen te roven. Hiervoor smeert hij de korf in met bijvoorbeeld rozenhoning (Gelens 1963, pag. 11), waarop speurbijen afkomen. Overigens plaatst men ook wel eens zo''n lokkorf, als men een bijenvolk uit een hoge boom moet halen. Dan is er geen kwade opzet. Maar evengoed kunnen er zwermen van andere imkers op afkomen. Het materiaal waarmee een dergelijke korf wordt ingewreven, kan zijn: vlierblaren (K 353, L 210, 265, 289, 414, 416, Q 3, 19, 019), bladeren van zwarte bessen (L 381b, Q 15, 197, 197a), lokhoning (L 215a, 289), suiker of suikerwater (K 317a, L 289, 428), gras (L 246, 289, P 176, Q 113) en geplette darren (Q 253). Notebladeren (L 333) dienen soms om andere lucht te verdrijven en niet zozeer om te lokken. Het plaatsen van lokkorven of spiekorven is in imkerkringen een daad van onfatsoen. Door het gildewezen werd dit zwaar gestraft. [N 63, 68a; N 63, 68b] II-6
longen loos (enk): lus (Maasmechelen) De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b] I-11
loodgieter loodgieter: luǝt˲gētǝr (Maasmechelen) Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.] II-11
loof van de bieten afplukken afbladen: āfblāi̯ǝ (Maasmechelen) Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.] I-5
loopdoek doek: dōk (Maasmechelen) Het doek waarop men de zwerm strijkt, wanneer men hem niet onmiddellijk in de zwermkorf schudt. Men strijkt met een borstel, ganze-, reiger- of kippeveer of een houten spaan de bijen op het doek, alvorens men de korf erbovenop zet. [N 63, 85a; N 63, 85b; monogr.] II-6
looptonnetje looptonnetje: lǫwptønkǝ (Maasmechelen) Volgens de respondenten uit Eisden (Q 7) en Mechelen-aan-de-Maas (Q 9) een klokvormig, houten tonnetje op vier pootjes en met houten banden, dat werd gebruikt om kleine kinderen te leren lopen. Aan de binnenkant, op ongeveer 1/3 van de bovenkant, was een bodem aangebracht waarin zich een uitsparing bevond waar het kind in werd gezet. Hoofd, schouders en armen staken dan boven het tonnetje uit. Het geheel was verplaatsbaar doordat er in de onderzijde van de pootjes knikkers zaten die als wieltjes fungeerden. [N E, L] II-12