e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hooiveulen hooiveulen: hø̜i̯vø̄lǝ (Maasniel) Als een paard tijdens de winter op stal weinig anders dan hooi of ruw voer gegeten heeft, kan het een opgezette buik krijgen, die soms ten onrechte als een teken van drachtigheid wordt beschouwd. Als het opnieuw werkt, wordt het spoedig slank en zegt men "het heeft een hooiveulen". [N 8, 88] I-9
hooiwagen hooiwagen: WLD  eine huijwage (Maasniel) spin met lange poten [hooiwagen, huiwagel, luiwagen, brameleniewes] [N 26 (1964)] III-4-2
hoop, tussen heukeling en opper dobbele opper: dǫbǝlǝ ǫpǝr (Maasniel) De middelgrote hoop, doorgaans één meter hoog, waarop het bijna droge hooi wordt gezet, voordat het tot grote hopen worden bijeengewerkt. [N 14, 108; A 16, 3; A 42, 20d] I-3
hoorn hoorn: haore (Maasniel) Het blaasinstrument zonder ventielen, met een zachte toon [hoorn, waldhoorn]. [N 90 (1982)] III-3-2
hoorn van de koe hoorn: hø̜r (Maasniel) [N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.] I-11
hopen hopen: haopen (Maasniel) een gunstige verwachting hebben over iets wat men wenst [verhopen, hopen] [N 85 (1981)] III-1-4
hopen spreiden uitereengooien: utręi̯ngōi̯ǝ (Maasniel), uitereensmijten: utǝręi̯nsmītǝ (Maasniel) Het uiteengooien van de middelgrote soort hopen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hopen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 109] I-3
horloge horloge: horloge (Maasniel) uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)] III-1-3
horrelvoet paardsvoet: paersvoot (Maasniel) Misvormde voet (homperd, horjevoet, horrelvoet, homperpoot, strompelvoet, paardvoet). [N 84 (1981)] III-1-2
hotsen schokkelen: sjoekele (Maasniel) zachtjes schokken in of op een voertuig op een hobbelige weg (botteren, bottelen) [N 90 (1982)] III-3-1