e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kluit aarde kluit: klyt (Maasniel), schaar: šǭr (Maasniel) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
knabbelen knabbelen: knabbele (Maasniel) knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)] III-2-3
knappen slag: sjlaag (Maasniel) met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)] III-4-4
knarsen knarsen: knarse (Maasniel) een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)] III-4-4
knecht, algemeen knecht: knɛx (Maasniel) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
knellen knijpen: kniepe (Maasniel) Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] III-1-2
knellen, gezegd van schoenen knellen: knelle (Maasniel) drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)] III-1-3
kneu heivink: heivink (Maasniel) kneu III-4-1
knevels knevels: knēvǝls (Maasniel) Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10
kniezen kniesteren: kniestere (Maasniel) een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)] III-1-4