17649 |
kruis |
kruis:
krȳts (L332p Maasniel),
mik:
i.e. dik witte brood.
mik (L332p Maasniel)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)]
I-11, III-1-1
|
22476 |
kruis of munt |
kruis of munt:
kruuts of muntj (L332p Maasniel)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
26674 |
kruisarmen van het spoorwiel |
kruisarmen:
kruisarmen (L332p Maasniel)
|
De vier gekruiste balken midden in het spoorwiel van de rosmolen. [N D, 27]
II-3
|
23203 |
kruisbeeld |
crucifix (<lat.):
kruussefiks (L332p Maasniel),
kruis:
kruuts (L332p Maasniel),
kruisbeeld:
kruuts-beeljd (L332p Maasniel),
kruutsbeelt (L332p Maasniel),
lieveheer:
ene livveneer (L332p Maasniel),
⁄n lievenheer (L332p Maasniel)
|
Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
34081 |
kruisbeen |
kruisbeen:
krytsbęi̯n (L332p Maasniel)
|
Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a]
I-11
|
33551 |
kruisbes |
kroenzel:
kroonsjel (L332p Maasniel),
stekbeer:
stèkbère (L332p Maasniel)
|
kruisbes
I-7
|
22550 |
kruisjassen (kaartspel) |
kruisen:
kruitze (L332p Maasniel)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24380 |
kruisspin |
kruisspin:
WLD algemeen bekend
kruuts chpin (L332p Maasniel)
|
kruisspin, spin met wit kruis op de rug die radvormig web maakt [N 26 (1964)]
III-4-2
|
26823 |
kruiwagen |
schur(k)kar:
šørkɛr (L332p Maasniel),
schurskar:
šø̜skɛr (L332p Maasniel)
|
Kleine eenwielige kar met twee berries, waarmee hij door een mens voortgeduwd en soms ook getrokken wordt. Vaak is er op de berries een bak gemonteerd, waarvan de zijplanken soms afgenomen kunnen worden. Er bestaan echter ook kruiwagens zonder zijplanken en met enkel een hoge voorplank, waarbij de berries via scheien met elkaar verbonden zijn. Zie voor het onderscheid de lemmata bakkruiwagen, scheienkruiwagen en platte kruiwagen. De informant van P 214 merkt hierover op: een soort kruiwagens met planken bodem. Zijstukken kunnen naar believen opgezet of afgenomen worden". De kruiwagen wordt gebruikt voor het vervoer van kleine lasten, zoals bijvoorbeeld mest. Volgens de informant uit Q 77 werd de kruiwagen gebruikt "om allerlei materiaal (behalve cement, zand enz.) te vervoeren" Volgens de informant uit L 269 gebruikt men de kruiwagen wel om zand te vervoeren. De respondent uit L 377 vermeldt als mogelijke vrachten "zakken - ook ander goed (aardappelen, wortels, steenkolen)". Zie voor meer informatie ook de lemmata kruiwagen in wld II,4, in wld II, 8 en in wld II, 9 en steenkar in wld II, 8. [N 18, 97a; N G, 51; N 11, 28; RND, 129; Gwn 8, 1b; S 19; L 29, 4; L 16, 19a; L 1a-m; L 1u, 139; L 45, 14a; L B, 193; JG 1d; A 14, 14a; monogr.]
I-13
|
34640 |
kruiwagenas |
pegel:
pēgǝl (L332p Maasniel)
|
De kleine metalen staaf die aan de voorzijde van de kruiwagen aan de berries is bevestigd en waarrond het wiel draait. In dit lemma zijn alleen de benamingen opgenomen die specifiek zijn voor de kruiwagenas. De meer algemene benamingen voor de as staan onder het betreffende lemma. [N 18, 98d; N G, 53f; JG 1d]
I-13
|