33036 |
maaipad voor de machine |
aanwerk:
ānwęrk (L332p Maasniel)
|
Het pad dat men met de zicht of met de zeis aanmaait op een veld dat men verder met de machine maait. Hier de zelfstandige naamwoorden. [N 15, 25b; JG 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 24; monogr.]
I-4
|
18150 |
maaivoeten |
schaatsen:
sjaatse (L332p Maasniel)
|
maaibenen: Met de voeten buitenwaarts gaan (maaibenen, maaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
26694 |
maalstoel van de handmolen |
maalstoel:
mālstōl (L332p Maasniel)
|
Het houten onderstel van de handmolen. [N D, 24]
II-3
|
33891 |
maanblind paard |
maanoger:
mǭnø̜i̯gǝr (L332p Maasniel)
|
Gezegd van een paard met een periodieke oogontsteking, gewoonlijk om de maand of na twee maanden. Het paard is dan lichtschuw en het hele oog vertoont ontstekingsverschijnselen: een sterke traanafscheiding en een roodachtige kleur van de bindhuid. De kwaal is gewoonlijk na twee à drie weken geweken, maar kan zich ook periodiek herhalen en tot blindheid leiden. De naam maanblindheid houdt verband met de vroegere mening, dat deze kwaal maandelijks, bij het op- en afgaan van de maan, terugkeerde. [A 48A, 38a; N 8, 62p en 90v]
I-9
|
22320 |
maandag na driekoningen |
verloren maandag:
verlaore maondaag (L332p Maasniel),
verlaore maondjig (L332p Maasniel),
(is in gebruik geweest).
verlaore maond(j)ig (L332p Maasniel)
|
De naam voor de maandag na Driekoningen [koppermaandag, verloren maandag, floramaandag]. [N 88 (1982)] || Maandag na Driekoningen [koppermaondjeg, verloore maondag]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22438 |
maandag voor aswoensdag |
vastelavondsmaandag:
vastelaovesmaondaag (L332p Maasniel)
|
De naam voor de maandag vóór aswoensdag. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17671 |
maantje op de nagel |
maantje:
möönke (L332p Maasniel)
|
maantje: Lichter gekleurd gedeelte onderaan de vingernagels (maantje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33107 |
maat houden bij het dorsen |
slaghouden:
šlāxhǭi̯ǝ (L332p Maasniel)
|
Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
25249 |
maat, algemeen |
maat:
maot (L332p Maasniel)
|
de eenheid waarmee lengten, inhouden etc. worden gemeten, in het algemeen [maat, pegel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25264 |
maatje, maat van 0,1 liter |
maatje:
(vloeibaar).
mēūtje (L332p Maasniel)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,1 liter [maatje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|