id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21361 | raaskallen | lullen: lulle (Maasniel) | onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)] III-3-1 |
19224 | raden | raden: rao.je (Maasniel), raoje (Maasniel) | raden [N 07 (1961)] III-3-2 |
21209 | radio | radio: radio (Maasniel) | een radio-ontvangtoestel [radio] [N 90 (1982)] III-3-1 |
18168 | rafelen | rafelen: raofele (Maasniel) | aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)] III-1-3 |
19576 | ragebol | halve maan: halve maan, ook gebruikt als glazewasser steel ca 2 meter lang halfmaan (Maasniel), spinnenjager: sjpinnejaeger (Maasniel), letterlijk overgenomen sjpinnejae.ger (Maasniel), spinnenveger: spinnevaiger (Maasniel) | bezem (met lange steel); inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)] || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |
21164 | rails | rails (<eng.): rils (Maasniel) | de staven waarop een trein loopt [rails, riels, riggels] [N 90 (1982)] III-3-1 |
19433 | ramen lappen | ruiten lappen: rūtə lapə (Maasniel), ruiten wassen: rūtə wasə (Maasniel) | ramen zemen [DC 15 (1947)] III-2-1 |
19977 | rammelaar | rammelaar: rammeleer (Maasniel) | Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
20295 | rammelen | rammelen: rammele (Maasniel) | een onwelluidende, trillende klank voortbrengen, gezegd van loszittende voorwerpen die in beweging gebracht worden [rammelen, rotelen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
34631 | rammelkar | kar die slaat: kęr di šlęi̯t (Maasniel), schokkelkar: šukǝlkɛr (Maasniel [(een kar die veel ruimte heeft tussen bus en as)] ) | Kar die veel lawaai maakt. [N 17, 92] I-13 |