e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roep- en lokwoord voor een big kuus, kuus, kuus: kyš, kyš, kyš (Maasniel) Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het kalf kalfje: kɛfkǝ (Maasniel), poetje kom: putjǝ kǫm (Maasniel) Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r] I-11
roep- en lokwoord voor het kuiken kuik, kuik: kyk, kyk (Maasniel) [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het varken kuus: kyš (Maasniel), kuus, kuus, kuus: kyš, kyš, kyš (Maasniel) In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r] I-12
roepen hel roepen: hel roope (Maasniel) op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] III-3-1
roepen van de hengst naar de aankomende merrie kraaien: krɛi̯ǝ (Maasniel) Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c] I-9
roeper uitklopper: oetklöpper (Maasniel), uitroeper: oetroper (Maasniel), ps. stoottoon.  oe.tr‧euper (Maasniel) afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)] III-3-1
roepwoord om de klokhen te lokken kloek, kloek, kloek: kluk, kluk, kluk (Maasniel) [N 19, 44c; A 6, 2c] I-12
roepwoord voor de geit sik: sik (Maasniel), sik, sik: sik, sik (Maasniel) [N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.] I-12
roepwoord voor de jonge geit geitje: gęi̯tjǝ (Maasniel), metje, metje: mętjǝ, mętjǝ (Maasniel), sikje: sikskǝ (Maasniel) [N 19, 74f; VC 14, 2m -r-] I-12