33901 |
rotstraal |
rotstraal:
rǫtštrǭl (L332p Maasniel)
|
Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.]
I-9
|
20447 |
rouwsluier aan een hoed |
sluier:
schluier (L332p Maasniel),
voile:
vaol (L332p Maasniel)
|
rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
røk (L332p Maasniel)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
33198 |
rug, aangeaard stuk |
rug:
røq (L332p Maasniel)
|
De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.]
I-5
|
17640 |
ruggengraat |
rugstrang:
ruksjtrank (L332p Maasniel)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
wirvel (L332p Maasniel)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
33989 |
rugnet |
kruisdeken:
krȳts˱dękǝ (L332p Maasniel),
kruisgaren:
krȳts˲gārǝ (L332p Maasniel)
|
Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c]
I-10
|
33974 |
rugriem |
draagriem:
drāxrēm (L332p Maasniel),
rugriem:
rø̜krēm (L332p Maasniel)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
32578 |
ruige mest |
ruw mest:
ruu̯ [mest] (L332p Maasniel)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
tuisen:
toesjen (L332p Maasniel)
|
Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|