21729 |
struikrover |
struikrover:
sjtroekruiver (L332p Maasniel)
|
een rover die zich in en achter struiken verbergt om vandaaruit de voorbijgangers te overvallen [binder, baanstroper, struikrover] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18072 |
struma |
struma:
struma (L332p Maasniel)
|
Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25138 |
stuifsneeuw |
jaagsneeuw:
jaa:gsjneeͅ (L332p Maasniel),
jaagsjnee (L332p Maasniel),
stuifsneeuw:
sjtuufsjnee (L332p Maasniel)
|
fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
22362 |
stuiken |
kuiltjestuiven:
[sic]
kuulke sjtuve (L332p Maasniel),
kulsen:
køͅlsə (L332p Maasniel)
|
Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)] || Knikkers in een kuiltje gooien.
III-3-2
|
18061 |
stuipen |
stuipen:
sjtuupen (L332p Maasniel, ...
L332p Maasniel)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17642 |
stuitbeen |
schroef:
sjroef (L332p Maasniel)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stuiven:
sjtuve (L332p Maasniel),
’t sjtuuft (L332p Maasniel)
|
beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
knab:
ene knap (L332p Maasniel),
stuiver:
sjtuver (L332p Maasniel),
vijfje:
viefke (L332p Maasniel)
|
stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33643 |
stuk grond |
perceel:
perceel (L332p Maasniel),
stuk land:
štøk lanjtj (L332p Maasniel)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
33712 |
stuk onontgonnen grond |
wildernis:
weljǝrnes (L332p Maasniel),
woeste grond:
wustǝ gronjtj (L332p Maasniel)
|
Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254]
I-8
|