24385 |
teek |
schaapsteek:
WLD (teek die zich vastzet op de huis van schapen)
chaopsteek (L332p Maasniel),
teek:
WLD vooral op schapen, chaopsteek
teek (L332p Maasniel)
|
teek, spinachtig diertje dat zich vastzet op de huid van mens en dier en zich voedt met bloed [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17715 |
teelballen |
klootjes:
Schertsend.
kleutjes (L332p Maasniel),
kloten:
Gemeen.
kloote (L332p Maasniel),
teelballen:
teelballen (L332p Maasniel)
|
[N 10c (1961)]
III-1-1
|
33793 |
teelballen, testes |
bollen:
bø̜l (L332p Maasniel)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
33791 |
teellid |
schacht:
šaxt (L332p Maasniel)
|
Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b]
I-9
|
33794 |
teelzak |
buidel:
bȳi̯ǝl (L332p Maasniel)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a, 37b en 38]
I-9
|
33835 |
teentreder |
teentreder:
teentreder (L332p Maasniel)
|
Paard met naar binnen gedraaide hoeven, waarvan het het voorste deel eerst op de grond zet, omdat een achterpees lam is; daardoor heeft het geen vlotte gang. [N 8, 84b]
I-9
|
33850 |
tegelijkertijd galopperen en draven |
flouteren:
flǫu̯tǝrǝ (L332p Maasniel)
|
Gelijktijdig galopperen en draven, bijv. met de voorpoten galopperen en met de achterbenen draven, ofwel afwisselend draven en galopperen. De correspondenten kennen hiervoor weinig specifieke woorden: enkel fetteren en springen. Er komen wel een aantal klanknabootsende woorden voor in de betekenis "snel, wild lopen". [N 8, 20, 81c en 81e]
I-9
|
22429 |
tegen de bal schoppen |
stampen:
sjtampe (L332p Maasniel)
|
Tegen de bal schoppen in het voetbalspel [schoppen, trappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21884 |
tegenvaller |
strop:
sjtrop (L332p Maasniel)
|
een zwaar geldelijk verlies [krook] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21210 |
telefoon |
telefoon:
telefoon (L332p Maasniel)
|
het toestel om de menselijke stem over te brengen [telefoon] [N 90 (1982)]
III-3-1
|