17727 |
tonen |
laten kijken:
kieke laote (L332p Maasniel)
|
tonen: Laten zien, tonen (togen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18231 |
tong van een schoen |
tong:
tong (L332p Maasniel)
|
een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
21382 |
toonbank |
gaam:
gaam (L332p Maasniel)
|
de winkeltafel waarop de waren worden getoond of gelegd [toog, toonbank, gaam, bank] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34588 |
toot |
stoten:
štø̄t (L332p Maasniel),
tompen:
tømpǝ (L332p Maasniel)
|
Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr]
I-13
|
22025 |
tortelduif |
tortelduif:
tòrteldoef (L332p Maasniel)
|
tortelduif
III-4-1
|
18917 |
traag |
traag:
traog (L332p Maasniel)
|
niet snel reagerend; langzaam in het handelen [traag, lui] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21818 |
traag praten |
zeveren:
zijvere (L332p Maasniel)
|
traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19363 |
trage vrouw |
trut:
trut (L332p Maasniel)
|
een domme trage vrouw [sarut, sara] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22459 |
traktatie bij het plaatsen van de mei |
drank:
drank (L332p Maasniel)
|
De tractatie bij het plaatsen van die tak of vlag. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17731 |
tranende ogen |
zijpogen:
ziepaoge (L332p Maasniel)
|
oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)]
III-1-1
|