19038 |
verlegen |
beschaamd:
besjaamt (L332p Maasniel),
schouw:
sjōē (L332p Maasniel),
verlegen:
verlége (L332p Maasniel),
verléége (L332p Maasniel, ...
L332p Maasniel)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18850 |
verlegen (zijn) |
verlegen:
verlaige (L332p Maasniel)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34165 |
verlopen |
omlopen:
(de koe is) ǫmgǝlǫu̯pǝ (L332p Maasniel),
verlopen:
(de koe is) vǝrlau̯pǝ (L332p Maasniel)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|
19338 |
vermaak |
lol:
lol (L332p Maasniel)
|
een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25091 |
vermengen |
mengelen:
mingele (L332p Maasniel)
|
in elkaar vermengen [warzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18853 |
vermoeden |
presumeren:
presimere (L332p Maasniel)
|
het menen dat iets waarschijnlijk is, het veronderstellen dat iets zo is [vermoeden, bronsel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18899 |
verplichting |
moeten:
mòtte (L332p Maasniel)
|
het verplicht zijn [moetert, verplichting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24997 |
verpulveren |
verpulveren:
verpulvere (L332p Maasniel)
|
tot poeder maken of worden [miezelen, verpulveren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20576 |
verschaald |
scheel:
sjael (L332p Maasniel),
verschaald:
versjaald (L332p Maasniel)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25090 |
verschieten |
verschieten:
versjeete (L332p Maasniel)
|
anders worden van kleur door het (zon)licht, gezegd van bijv. kledingstukken [verschieten, afgaan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|