22413 |
vishengel |
garde:
gairt (L332p Maasniel)
|
Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22414 |
vissnoer |
lijn:
lien (L332p Maasniel)
|
Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22417 |
visvangst |
zootje:
zootje (L332p Maasniel)
|
Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
Syst. WBD
flaa.j (L332p Maasniel),
flaai (L332p Maasniel)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
toe vlaai:
Syst. WBD
toe flaai (L332p Maasniel),
vlaai:
Syst. WBD
flaai (L332p Maasniel),
vlaai met een deksel:
Syst. WBD
flaa.j mit eine déksel (L332p Maasniel),
vlaai met een toe deksel:
Syst. WBD
flaa.j mit eine toewe déksel (L332p Maasniel)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
latjesvlaai:
Syst. WBD
lettjesflaai (L332p Maasniel),
reepjesvlaai:
Syst. WBD
ree:pkesflaa.j (L332p Maasniel),
ruitjesvlaai:
Syst. WBD
ruu.tjesflaa.j (L332p Maasniel)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
kruidje:
Syst. WBD Kruutje is het oudste woord, vooral gebruikt voor het ook gevraagde vruchtenmoes. Er is echter geen scheiding tussen sjpie:s, voor griesmeel-, botervla en kruutje, voor vruchtenvla. Kruutje betekent meestal: stroop.
kruu:tje (L332p Maasniel),
spijs:
Syst. WBD
sjpies (L332p Maasniel),
Syst. WBD Kruutje is het oudste woord, vooral gebruikt voor het ook gevraagde vruchtenmoes. Er is echter geen scheiding tussen sjpie:s, voor griesmeel-, botervla en kruutje, voor vruchtenvla. Kruutje betekent meestal: stroop.
sjpie:s (L332p Maasniel)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaienschotel:
flaa.jesjótel (L332p Maasniel),
flaaiesjuttel (L332p Maasniel)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
markoef (L332p Maasniel, ...
L332p Maasniel),
moordegerst:
JK: twijfelachtige opgave
mòòrtaegers (L332p Maasniel)
|
gaai, vlaamse || vlaamse gaai
III-4-1
|
30487 |
vlaggen |
vorstrissen:
vǫrsresǝ (L332p Maasniel)
|
Plaggen of zoden die als nokbedekking worden gebruikt. Tegenwoordig wordt de nok vooral afgedekt met behulp van vorstpannen. Zie ook het lemma 'Vorstpan' in wld II.8, pag. 86. [N F, 9; N 4A, 34b]
II-9
|