24501 |
braambes |
bramelten:
braomelt (L332p Maasniel)
|
braambes [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
24474 |
braamstruik |
bramen:
breem (L332p Maasniel)
|
braam (struik) [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
18034 |
braken |
kalfjes maken:
kaifkes make (L332p Maasniel),
kotsen:
kotse (L332p Maasniel),
overgeven:
euvergaive (L332p Maasniel)
|
overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20732 |
bramenvlaai |
bramelenvlaai:
Syst. WBD
braomeleflaai (L332p Maasniel),
brameltenvlaai:
Syst. WBD
brao.melteflaa.j (L332p Maasniel)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21468 |
brandslang |
slang:
sjlang (L332p Maasniel)
|
de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24306 |
brasem |
brasem:
bresem (L332p Maasniel)
|
Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33983 |
brede buikriem |
buikriem:
būkrēm (L332p Maasniel
[(leer)]
),
buikzeel:
būk˲zęi̯l (L332p Maasniel
[(touw)]
)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
34080 |
brede tanden |
brede tanden:
bręi̯ tɛnj (L332p Maasniel, ...
L332p Maasniel)
|
Blijvend gebit na de wisseling. [N 3A, 108c]
I-11
|
33138 |
breeddorser |
breeddorser:
bręi̯dǫrsǝr (L332p Maasniel)
|
Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33710 |
breken van leem- of koffiebanken |
breken:
brē̜kǝ (L332p Maasniel),
de speilaag breken:
dǝ špęi̯lǭx brē̜kǝ (L332p Maasniel)
|
Het breken van leembanken of de donkerbruine, harde laag in zandige grond, de koffiebank genaamd. Dit deed men met een schop, een hak of een bepaald soort ploeg. [N 27, 13a; N 27, 13b]
I-8
|