e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

Gevonden: 3787
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braambes bramelten: braomelt (Maasniel) braambes [Roukens 03 (1937)] III-4-3
braamstruik bramen: breem (Maasniel) braam (struik) [Roukens 03 (1937)] III-4-3
braken kalfjes maken: kaifkes make (Maasniel), kotsen: kotse (Maasniel), overgeven: euvergaive (Maasniel) overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)] III-1-2
bramenvlaai bramelenvlaai: Syst. WBD  braomeleflaai (Maasniel), brameltenvlaai: Syst. WBD  brao.melteflaa.j (Maasniel) Bramenvla [N 16 (1962)] III-2-3
brandslang slang: sjlang (Maasniel) de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)] III-3-1
brasem brasem: bresem (Maasniel) Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)] III-4-2
brede buikriem buikriem: būkrēm (Maasniel  [(leer)]  ), buikzeel: būk˲zęi̯l (Maasniel  [(touw)]  ) Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73] I-10
brede tanden brede tanden: bręi̯ tɛnj (Maasniel, ... ) Blijvend gebit na de wisseling. [N 3A, 108c] I-11
breeddorser breeddorser: bręi̯dǫrsǝr (Maasniel) Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
breken van leem- of koffiebanken breken: brē̜kǝ (Maasniel), de speilaag breken: dǝ špęi̯lǭx brē̜kǝ (Maasniel) Het breken van leembanken of de donkerbruine, harde laag in zandige grond, de koffiebank genaamd. Dit deed men met een schop, een hak of een bepaald soort ploeg. [N 27, 13a; N 27, 13b] I-8