e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

Gevonden: 3787

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterhaam achterhaam: axtǝrhām (Maasniel), boks: boks (Maasniel) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterhand van het paard achterwerk: axtǝrwɛrǝk (Maasniel) Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9] I-9
achterhoofd duts: daitch (Maasniel) achterhoofd [N 10 (1961)] III-1-1
achterklauw bijklauw: biklau̯w (Maasniel) Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c] I-11
achterknie hak: hak (Maasniel), spronggewricht: šprø̜ŋgǝvrext (Maasniel) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achterste kont: kontj (Maasniel), poeper: poeper (Maasniel), vot: vot (Maasniel) [N 10c (1961)] III-1-1
achterste keerstrook boven aan het perceel: bǭvǝ ān ǝt pǝrsēl (Maasniel) De wendakker die het verst van de akkeringang, van de weg of van huis verwijderd ligt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma keerstrook ca. [N 11, 51b; N 11A, b; A 33, 5] I-1
achteruit terug-u(j): trȳk˱ y (Maasniel) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achteruitgaan achteruitgaan: achteroet gaon (Maasniel) Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)] III-1-2
achteruittrappen slaan: šlǭn (Maasniel) Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9