e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buitendeksel deksel: dęksǝl (Maastricht) Het deksel van een rechthoekige mand, dat met een paar soepele wissen scharnierend aan de achterkant werd vastgemaakt. [N 40, 92] II-12
buitendorpse boeren: in Limburg  boere (Maastricht) Noem het (dialect)woord voor: mensen die niet in hetzelfde dorp wonen als u? [vreemde] [N 102 (1998)] III-3-1
buitendorpse: specifiek hollanders: buiten Limburg, ook wel plat  hollenders (Maastricht) Noem het (dialect)woord voor: mensen die niet in hetzelfde dorp wonen als u? [vreemde] [N 102 (1998)] III-3-1
buitenechtelijk kind bastaard: bastaard (Maastricht), basterd: basterd (Maastricht), bàstərt (Maastricht), 1a-m; 21, 02;  bastərt (Maastricht), boomloper: boomlooper (Maastricht), buitenbeentje: boetebeinsje (Maastricht), onecht kind: oonech keend (Maastricht), pof, de -: de pŏf (Maastricht), voordochter: veurdochter (Maastricht), voorkind: veurkeend (Maastricht, ... ), veurkeent (Maastricht, ... ), veurkind (Maastricht, ... ), vēūrkeent (Maastricht), (= uit een vroeger huwelijk).  veurkeend (Maastricht), voorzoon: veurzoon (Maastricht) bastaard [ZND 01 (1922)] || bastaardkind || een niet uit een wettelijk huwelijk geboren kind, buitenechtelijk kind [bastaard, speelkind, voorloper, voorkind] [N 86 (1981)] || voordochter; dochter uit eerder huwelijk || zoon uit vroeger huwelijk III-2-2
buitenspel buitenspel: Karte 167.  buitenspel (Maastricht) Abseits. III-3-2
buitenstaande korenmijt mijt: mīt (Maastricht) Wanneer de hele oogst niet in de schuur geborgen kan worden, maakt men buiten een korenmijt. Het zetten van een mijt (lemma 5.1.20) vereist heel wat handigheid. De tasser maakt eerst als basis van de mijt een verhoging met takkebossen tegen de vochtigheid. Hierop tast hij dan de schoven, doorgaans in een cirkel, maar soms ook in de vorm van een vierkant (zie onder), tot op een bepaalde hoogte. Op deze romp van de mijt (in L 382 noemt men dit deel de bok )wordt dan het onderste deel van het dak, de waterring (lemma 5.1.21), gelegd. De omtrek hiervan is wat groter dan die van de romp van de mijt zelf, zodat het regenwater een stukje van de mijt af naar beneden drupt. Daarna wordt de mijt van een dak voorzien of gedekt (lemma 5.1.22). Het dak (lemma 5.1.23), dat uitloopt in de kop of de spits (lemma 5.1.24), wordt gemaakt van dekstro (vergelijk het lemma STROWLAM, 6.1.25) waarvoor lang en grof stro wordt gekozen. Het dekstro wordt met banden stro aan de schoven die eronder liggen vastgemaakt. Vaak legde men voor de zekerheid nog een oud karwiel (in L 332 wordt een dergelijke hoepel een reip genoemd) rond de spits voor het geval dat deze windbanden het bij straffe wind niet zouden houden. In Q 1 noemt men het dekzeil dat men over de mijt legt als het begint te regenen wanneer men nog niet met het dekken klaar is, een bache ''(baš)''. Om de kap van boven mooi spits te maken wordt deze aan de bovenkant met los stro of hooi opgevuld. Men steekt er dan een staak doorheen, die echter niet tot de grond reikt. Degenen die niet zo handig zijn in het maken van een mijt, bouwen deze op rond een paal die in de grond geplant is zoals bij de hooimijt. Zie aflevering i 3 Waar de woorden ''berm'' en ''mijt'' naast elkaar voorkomen (in Ndl. Noord- Limburg; zie type berm), is de mijt "vierkant of langwerpig aangezet" terwijl de berm "rond (is) aangezet". Zie ook de lemma''s ''dak van de mijt'' (5.1.23) en ''spits, kop van de mijt'' (5.1.24) en afbeelding 8. Huist komt alleen bij Roukens voor; het is daar een middelgrote korenmijt.' [N 15, 43; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit R 3, 70] I-4
buitenverblijf buiten: bōēte (Maastricht), buitengoed: būtəgōt (Maastricht), landgoed  boetegood (Maastricht), ¯n aajd boetegood ¯s zomers is heer altied op ze boetegood Van de boetegeujer um Mestreech höbbe sommige eigenaordige naome wie Jeruzalem, Nazarath, Bethlehem Heer is op ze boetegood: in zijn knollentuin ¯t lèste boetegood: graf, kerkhof  boetegood (Maastricht), ؉ = lang.  bōētegood (Maastricht), goed: good (Maastricht), villa: viela (Maastricht), viella (Maastricht), HET HUIS, HET BUITENWERK = ut hoes, boetewèrrek  villa (Maastricht) buitengoed || Een groot huis met een tuin buiten de stad; vaak het buitenverblijf van in de stad wonende mensen (villa, landhuis, buitenverblijf, campagne, buiten, hof) [N 79 (1979)] || landgoed III-2-1
buitenzak op een jas jassentas: jassetes (Maastricht, ... ), tas: tes (Maastricht), tès (Maastricht, ... ) buitenzak in een jas [jassetes] [N 23 (1964)] || de buitenzak [N 59 (1973)] III-1-3
buizerd buizerd: buizert (Maastricht), buuzert (Maastricht), naast bunzerd  buizerd (Maastricht), bunzerd: naast buizerd  bunzerd (Maastricht) buizerd || buizerd (54 grote, plompe, slome vogel; brede vleugels en korte staart; vaak op paaltjes in weilanden; vaak te zien; broedt zeldzaam in bossen [N 09 (1961)] III-4-1
bul waarmee men de ribben in stukken hakt blokmes: blokmɛts (Maastricht), kapmes: kapmɛts (Maastricht), mes: mɛts (Maastricht) Met deze bijl kan ook een soort hakmes bedoeld worden. [N 28, 105] II-1