e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fruitmand fruitkorf: frø̜jtkø̜̄rǝf (Maastricht) Algemene benaming voor een mand of korf voor het bewaren en/of vervoeren van fruit. Het woordtype flats, dat door respondenten uit Haspengouw werd opgegeven, is -in het enkelvoud- eigenlijk een benaming voor een, vaak vierhoekige, exportmand. In het Tongers woordenboek (pag. 152) wordt de flat omschreven als een ronde korf met onder en boven een doorsnede van 30 cm en een hoogte van 15 √† 20 cm; de korf wordt gebruikt om er kersen en pruimen in te bewaren. Kennelijk wordt de vorm met eind -s in sommige plaatsen in Haspengouw ook voor het enkelvoud gebruikt. Vgl. het Sint-Truidens woordenboek s.v. flats, ø̄ronde fruitkorfø̄. [N 40, 96; N 40, 97; N 40, 107; monogr.] II-12
fruitworm appelworm: idiosyncr.  appelwörrem (Maastricht), worm: eine wurrem (Maastricht), wörm (Maastricht), idiosyncr.  wörm (Maastricht, ... ) worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2
fuchsia belletjesboompje: -  belkesbuimke (Maastricht), fuchsia: fochsia (Maastricht), fuchsia (Maastricht) fuchsia [DC 57 (1982)] III-2-1
fuchsia fuchsia l belletjesboompje: belkesbuimke (Maastricht), fuchsia: fóksia (Maastricht) foksia III-2-1
fuik fuik: foek (Maastricht) Fuik: korfvormig visnet. III-3-2
fundament fondament: fondament (Maastricht), fundament: føndǝment (Maastricht), fundering: føndēreŋ (Maastricht) De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.] II-9
fundament van de schoorsteen bok: bok (Maastricht) Het metselwerk waarop de schoorsteen rust. Een fundament voor een meestal buiten de muur liggende schoorsteen opmetselen werd in Q 121 'een console uitmuren' ('eŋ kǫnsǫl ūsmūrǝ') genoemd. [N 32, 25b; monogr.] II-9
funderingssleuven uitsteken sleuven graven: slø̄vǝ grǭvǝ (Maastricht) Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.] II-9
futloze jongen lummel: dat is ene lūmmel (Maastricht), peumen: puime (Maastricht), sokes: sokes (Maastricht) Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)] III-1-4
gaan gaan: go:n (Maastricht), goon (Maastricht), gōn (Maastricht), B.v. et keend geit nao schaol.  goon (Maastricht) gaan [ZND 01 (1922)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2