e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haan haan: hǫn (Maastricht), hǭn (Maastricht), hǭnǝ (Maastricht), haantje: hø̜̄nskǝ (Maastricht), hø̜̄nšǝ (Maastricht) Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.] I-12
haar haar: et haŏr krŏlle (Maastricht), haor (Maastricht, ... ), ho.r (Maastricht), hô:r (Maastricht) haar [DC 01 (1931)], [ZND 01 (1922)], [ZND m] || haar (op het hoofd) [RND] || het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)] III-1-1
haarbandje haarbandje: vloere haorbensje (Maastricht) haarbandje, zwart-fluwelen ~ [peel] [N 25 (1964)] III-1-3
haarborstel borstel: ene burstel (Maastricht), haarborstel: haorbeurstel (Maastricht, ... ) Een haarborstel. [DC 56 (1981)] III-1-3
haarcrème brillantine (fr.): [Fr. spelling]  brillantien (Maastricht), brilləntien (Maastricht), brèlləntien (Maastricht), cosmetiek (<fr.): [Van Dale: cosmetiek (&lt;Fr. cosmétique &lt; Gr. kosmètikos), schoonheidsmiddel]  kosmetiek (Maastricht), crme (fr.): crèmə (Maastricht), haarcrme: haorcraim (Maastricht), haorcrème (Maastricht), haarvet: haorvet (Maastricht), pommade (fr.): pemaad (Maastricht), plemaad (Maastricht), pommaad (Maastricht, ... ), pommade (Maastricht) crème die bij de verzorging van het haar gebruikt wordt [pommade] [N 86 (1981)] III-1-3
haarenkelen (zich) stoten: stutǝ (Maastricht), štutǝ (Maastricht), (zich) strijken: strīkǝ (Maastricht), klopschenkelen: klǫpšeŋkǝlǝ (Maastricht), knopschenkelen: knoopsjinkele (Maastricht), knopsjinkele (Maastricht), knópsjinkele (Maastricht), knöbsjeenkele (Maastricht), schenkelen: scheenkelen (Maastricht), zijn enkel kapot stoten: zənən e:ŋkəl kapot stu:tə (Maastricht), zijn enkel stuk stoten: ich høp minən eŋkəl støk chəstute (Maastricht) De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8] || haarenkelen: Zijn enkel stuk stoten bij het lopen (haarenkelen). [N 84 (1981)] || ik heb mijn enkel stuk gestooten [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || stoten: pijnlijk tegen elkaar stoten van de enkels [N 37 (1971)] I-9, III-1-2
haargetuig haargetuig: hǭrgǝtȳx (Maastricht) Het haargetuig is het gereedschap dat men bij het haren gebruikt, met name het haarspit, de haarhamer en het haarblok, en, bij het haren in het veld, de haargaffel(s). Soms zijn het haarspit en de haarhamer door een touw aan elkaar verbonden, en worden zo over de schouder gedragen. Het ene uiteinde van het touw zat aan het "oog" van het haarspit vast en het andere aan de steel van de hamer. [N 18, 85; JG 1a, 1b; add. uit N 18, 86, 87; A 4, 28e; L 20, 28e; R 3, 67; monogr.] I-3
haarhamer haarhamel: hǭrhāmǝl (Maastricht), haarhamer: hǭrhāmǝr (Maastricht) De haarhamer is een vrij zware (ongeveer anderhalve kilo) ijzeren hamer met een korte houten steel, die speciaal wordt gebruikt om te haren. Het ijzeren deel loopt doorgaans aan beide kanten (soms aan één kant) uit in een scherpe bek van 3 à 4 mm. breed, die wel de baan wordt genoemd. De zuiverheid van deze baan is van belang om goed te kunnen haren. Van tijd tot tijd wordt de baan van de bek door de smid weer bijgesteld. Zie afbeelding 7b, nummer 1. [N 18, 86; JG 1a, 1b, 2c; L 1 a-m; L 26, 4; S 12; add. uit N 11, N 14, 131; N 15; N 27; A 4, 28; A 23, 16; L 20, 28; Lu 1, 16; mongr.] I-3
haarkrans hoefkroon: hōfkrun (Maastricht) Deel van de paardevoet waar de hoef aan het vlees vastzit. Elke hoef heeft een haarkrans of kroonrand tussen de hoef en de koot. Deze haarkrans mag niet geschoren worden, omdat de daar aanwezige haren tot bescherming van de uiterst gevoelige kroonrand dienen. [JG 1a, 1b; N 8, 32.7, 32.8, 32.15 en 32.16] I-9
haarlok krul: krol (Maastricht, ... ), kròl (Maastricht), krulletje: krölke (Maastricht), lok: lok (Maastricht, ... ), lòk (Maastricht), piezelen: (doeg tich toch die piezele oet t geziech!).  piezele (Maastricht), schanslok: sjanslok (Maastricht), streng: streng (Maastricht), strengetje: strengske (Maastricht), struivel: strōēvəl (Maastricht), struiveltje: struuvəlkə (Maastricht), struiver: stroever (Maastricht), tres: trisse (Maastricht) een bosje haar van min of meer slingerende gedaante [lok, streng, tres, toer] [N 86 (1981)] III-1-1