e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoektand hoektand: hooktānd (Maastricht, ... ), hōktând (Maastricht) hoektand [DC 01 (1931)] III-1-1
hoektroffel hoektroffel: hōk[troffel] (Maastricht) Metselwerktuig om hoeken te bepleisteren. Het blad van de hoektroffel is V-vormig gebogen en biedt op deze wijze de mogelijkheid een zuivere lijn van het pleisterwerk te verkrijgen. Zie afb. 1c. In K 278 kende men 'hoekpleisters' voor een buitenhoek ('vør nǝn˱ bø̜̄jtǝnhuk') en voor een binnenhoek ('vør nǝn˱ benǝnhuk'). Ook de invuller uit Q 83 maakt dit onderscheid. Volgens de invuller uit Q 198a wordt de hoektroffel niet gebruikt door de metselaar, wel door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(troffel)' en '-(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8b; monogr.] II-9
hoepel hoepel: hoepel (Maastricht), reep: reep (Maastricht), reip (Maastricht, ... ), rejp (Maastricht), rēīp (Maastricht), rēp (Maastricht), rēͅp (Maastricht), Afl. reipe (ww.).  reip (Maastricht), raakt buiten gebruik  rēͅp (Maastricht), rèipsrok: hoepelrok  rèip (Maastricht) a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] || Hoepel. [ZND 01 (1922)] || Reep: b) hoepel: jongensspeeltuig. III-3-2
hoepelen repen: reipe (Maastricht), reipen (Maastricht, ... ), rejpe (Maastricht), rēpə (Maastricht), rēͅpə (Maastricht), /  reipe (Maastricht), reipe/ (Maastricht), [Met afbeelding].  reipe (Maastricht), Sub reep.  reipe (Maastricht) [Hoepelen, met de hoepel spelen]. || b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] || hoepelen [SND (2006)] || Hoepelen. [ZND 01 (1922)] || hoepelen/ [SND (2006)] || Met de hoepel spelen. III-3-2
hoepelrok repenrok: reiperok (Maastricht, ... ), Zie ook afb. p. 347.  reiperok (Maastricht) [reiperok*]: hoepelrok, crinoline || hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] || jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)] III-1-3
hoest hoest: ho:s (Maastricht), hōs (Maastricht, ... ) hoest [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-1-2
hoesten hoesten: hooste (Maastricht), hoosten (Maastricht), hoostə (Maastricht), hŏŏste (Maastricht), hòste (Maastricht), hòòsten (Maastricht), kuchelen: köchele (Maastricht) hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] || Kuchen: kort en droog hoesten (kuchen, kochelen, krochen, krochelelen). [N 84 (1981)] || zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)] III-1-2
hoeveelheid hooi die men opsteekt vork: vø̜i̯rǝk (Maastricht) De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a] I-3
hoeven verwijderen kappen: kapǝn (Maastricht) Eerst wordt de gehele poot verwijderd van het lijf en dan worden later de hoeven van de poot gekapt. Het kan zijn dat sommige antwoorden eerder duiden op het begrip "poot verwijderen" dan op "hoef verwijderen". [N 28, 46; monogr.] II-1
hoge herenschoen hoge herenschoen: hoeg hiere scheun (Maastricht), hoge schoen: hoeg scheun (Maastricht), hoeg sjeun (Maastricht), hoegscheun (Maastricht) herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)] III-1-3