e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lemen knikker kanneklits: kanəklets (Maastricht), /  kanneklits (leem) (Maastricht) / [SND (2006)] || Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] III-3-2
lemmer het scherp: sjèrrep (Maastricht), lemmet: lèmmet (Maastricht) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lende: leͅndə (Maastricht), li.ndə (Maastricht), lèènde (Maastricht), Mv.  linder (Maastricht) lendenen [ZND 01 (1922)], [ZND m] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lenen lenen: līenə (Maastricht) leenen [ZND m] III-3-1
leng knets: knɛtš (Maastricht), leng: lɛŋ (Maastricht) Leng is een ziekte in het brood veroorzaakt door de "lengbacil". De leng openbaart zich allereerst door een onaangename zoete geur tezamen met een verkleuring en kleverig worden van de kruim van het brood (Schoep blz. 117). Werkt de leng door dan wordt de verkleuring groter, de kruim wordt kleveriger en de geur wordt zeer onaaangenaam. Breekt men het brood door, dan ziet men bruine kleverige draden tussen de afgebroken delen. Het brood is dan niet voor consumptie geschikt. Bij normale omstandigheden van vocht en temperatuur kan de leng-bacil zich niet ontwikkelen. In de zomermaanden is het ontstaan van leng het meest voor de hand liggend. Zo snel mogelijke afkoeling van het brood en het bewaren op een koele luchtige plaats bestrijdt doelmatig het euvel van de leng (Schoep blz. 147). Het lemma bestaat uit verschillende grammaticale categorieën. [N 29, 72; N 29, 68a; monogr.] II-1
lengte lengte: lęŋdǝ (Maastricht) Benaming voor een verticaal genomen maat, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als broeklengte, of voor een horizontaal genomen maat voor een verticaal deel van het kledingstuk, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als mouwlengte. [N 59, 47a, N 62, 2b] II-7
lenig handig: hendig (Maastricht), lenig: lenig (Maastricht), slap: slap (Maastricht), soepel: soepel (Maastricht) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar lente: de lènte (Maastricht), lente (Maastricht, ... ), ps. omgespeld volgens IPA.  lɛntə (Maastricht), voorjaar: veurjaor (Maastricht, ... ), vroegjaar: vreugjaor (Maastricht, ... ) lente [DC 39 (1965)], [ZND 30 (1939)] || voorjaar, lente III-4-4
lepe, doortrapte kerel doerak: doeràk (Maastricht), doortrapte kerel: ənə doortràpte keerəl (Maastricht), fijne, een -: fijne (Maastricht), filou (fr.): filoe (Maastricht, ... ), gladakker: gladdèkker (Maastricht), gladjanus: gladjanus (Maastricht), schlaue, een - (< du.): ənə sjlouwə (Maastricht), slimme duivel: slumme duuvel (Maastricht), smeerlap: smeerlap (Maastricht), voyou (fr.): een vajou (Maastricht), vajoe (Maastricht) een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] || zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)] III-1-4
lepel lepel: leepel (Maastricht, ... ), lepel (Maastricht, ... ), lē.pəl (Maastricht), lēpel (Maastricht), Verklw. lepelke In d¯n hiemel ete ze riestepap mèt zèllevere lepelkes  lepel (Maastricht) lepel [DC 35 (1963)], [ZND m] || Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1