| 33914 |
manenschurft |
fistel:
festǝl (Q095p Maastricht)
|
Steeds terugkerende verzwering of verettering, in de maanstapel en in de oren, te wijten aan een te warme, bedompte stal en onvoldoende huidverzorging. Door schuren en wrijven onststaan kale of bloedige verdikkingen waarop korsten komen. [N 8, 90t]
I-9
|
| 33769 |
manenstrang |
manenstrang:
mǭnǝstrāŋk (Q095p Maastricht)
|
Gewelfde bovenkant van een paardenek waar de manen ingeplant zijn. Zie afbeelding 2.14. [N 8, 21 en 25]
I-9
|
| 19439 |
mangel, wringer |
mangel:
mangel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
Bekend werktuig om wasgoed glad te maken De mangel steit op zolder Ze waas bezig mèt de mangel
mangel (Q095p Maastricht),
wringer:
vringer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
wringer (Q095p Maastricht)
|
De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)] || mangel || Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 18924 |
manier |
goesting:
goesting (Q095p Maastricht),
manier:
de meneer (Q095p Maastricht),
də məneer (Q095p Maastricht),
maneer (Q095p Maastricht),
meneer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
məneer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
manier van doen:
meneer vaan doen (Q095p Maastricht),
methode:
methòde (Q095p Maastricht)
|
de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)] || manier
III-1-4
|
| 23072 |
manier van vissen (smikken) |
smikken:
Smikke: verwant met smijten; of onomatopee?
smikke (Q095p Maastricht),
tokken:
Toeke: gew. ned. tuiken: stoten. Kil. tucken: stoten als een bok; verwant met ned. tuk; toeke heeft steeds sleept.
toeke (Q095p Maastricht)
|
b) Op een bepaalde manier van vissen. || Smikken: c) manier van vissen, waarbij het aas aan het snoer plotseling boven een waargenomen vis inz. een forel in het water wordt geworpen.
III-3-2
|
| 18148 |
manken |
hinken:
hinke (Q095p Maastricht),
hompelen:
hompələ (Q095p Maastricht),
honkelen:
honkelle (Q095p Maastricht),
kreupel lopen:
kroomp laope (Q095p Maastricht),
kroomp loupe (Q095p Maastricht),
mank lopen:
maank loapə (Q095p Maastricht),
mankement:
mankəmi.nt (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
met ??n been trekken:
trèkke met è bein (Q095p Maastricht),
strompelen:
strómpele (Q095p Maastricht)
|
Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (hompe(le)n, manken, lammen, mank lopen). [N 107 (2001)] || Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)] || mankement [ZND m]
III-1-2
|
| 17984 |
mankeren |
iet hebben:
et höbbe (Q095p Maastricht),
mankatie hebben:
mankasie höbbe zen (Q095p Maastricht),
mankeren:
gét mankeerə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
mankere (Q095p Maastricht),
maŋke:rə (Q095p Maastricht),
menkeere (Q095p Maastricht),
menkere (Q095p Maastricht),
mənkērə (Q095p Maastricht),
schelen:
sjele (Q095p Maastricht)
|
mankeren [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] || Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 17713 |
mannelijk geslachtsorgaan |
gemacht:
gemaag (Q095p Maastricht),
gemech (Q095p Maastricht),
gemeg (Q095p Maastricht),
getuig:
getuug (Q095p Maastricht)
|
mannelijke geslachtsorgaan [gemach, gemaacht] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
| 34051 |
mannelijk kalf |
stier:
stīr (Q095p Maastricht)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
| 34052 |
mannelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
anderhalfjarige:
andǝrhalfjø̜̄regǝ (Q095p Maastricht),
jong stiertje:
jǫŋ stirkǝ (Q095p Maastricht)
|
Algemeen kan men zeggen dat het hier gaat om een kalf van ongeveer één jaar oud. [N 3A, 16; add. uit N 3A, 15]
I-11
|