e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sla, algemeen krop: krop (Maastricht, ... ), kropsalade: kropslaoj (Maastricht, ... ), salade: slaoj (Maastricht, ... ), sloai (Maastricht), sloaj (Maastricht) [DC 11 (1942)] [ZND m]Hoe noemt u: sla in het algemeen [N 71 (1975)] || krop sla [ZND m] || kropsla I-7
slaan houwen: houw dich öm dien oere (Maastricht), houw diech um den oere (Maastricht), hŏŭwə (Maastricht), hòuw dí:ch ùm dən ōērə (Maastricht), slaan: bond ɛm blōw gəslāgə (Maastricht, ... ), sloon (Maastricht, ... ), slôôn (Maastricht) bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)] III-1-2
slaap rust: rös (Maastricht), slaap: slaop (Maastricht, ... ), slaop hubbə (Maastricht) Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)] III-1-2
slaapbol kolbloem: kolblomme (Maastricht), papaver: papaver (Maastricht) papaver || Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)] III-4-3
slaapkamer slaapkamer: Mopperentere trok heer nao z¯n slaopkamer  slaopkamer (Maastricht) slaapkamer III-2-1
slaapmuts pietermuts: Zie ook afb. p. 318.  pietermöts (Maastricht), slaapmuts: slaopmuts (Maastricht, ... ), slaopmöts (Maastricht, ... ) [pietermöts*]: slaapmuts || slaapmuts || slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] III-1-3
slabbetje, spuugdoekje bavetje: cf. VD s.v. "bavetje (gew.) slabbetje  bavètsje (Maastricht), neusdoek: nēūsdook (Maastricht), slab: slab (Maastricht), slabberlapje: slabberlebke (Maastricht), slabberlepke (Maastricht), slabbermoos: cf. WNT s.v. "moos - moze"1. (moer, slijk, modder; ook wel vuiligheid in het algemeen)  slabbermoos (Maastricht), slabbertje: slabberke (Maastricht), cf. VD s.v. "slabberen"(gew.) morsen met eten en drinken  slabberke (Maastricht), zeverlapje: e zeiverlepke (Maastricht), zeiverlepke (Maastricht), zeiverlepke, zééverlèpke (Maastricht), zeiverlèpke (Maastricht, ... ) doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabbetje || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2
slachtbijl bijl: bil (Maastricht) Een bijl die gebruikt wordt voor het verwijderen van de runderhorens, runderkop, runderhoeven en runderpoten. Voor de mes-opgaven wat betreft het voorwerp waarmee men voornoemde handelingen verricht, zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 9. [N 28, 43; N 28, 45; N 28, 47; N 28, 49; monogr.] II-1
slachtbrug slachtberrie: slaxbɛri (Maastricht) De houten brug waarin het rund verder ver-werkt wordt. Vaak is dit een constructie van twee lange balken die - met inachtneming van enige onderlinge tussenruimte - door twee dwarsbalken zijn verbonden. In de zo tot stand gekomen rechthoekige ruimte past de rug van het dier: opzij vallen is door de steunende werking van de balken niet mogelijk. Ook andere middelen worden wel gebruikt om dit te bereiken: Zie afb. 7. [N 28, 39; monogr.] II-1
slachten geslacht: gǝslax (Maastricht), slachten: slaxtǝ (Maastricht) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1