e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bitringen ringen: reŋ (Maastricht) De beide ringen aan het einde van de bitstang. [N 13, 44] I-10
bits bits: bits (Maastricht, ... ), buffelen: vgl. Maastricht Wb. (pag. 56): buffelen, a) eten, schransen, schrokken; - b) schelden, mopperen inz. in de ss. oetbuffele uitkafferen, de huid volschelden, razen en tieren.  buffele (Maastricht), hel: hel (Maastricht, ... ), hēl (Maastricht, ... ), kwade tong: koej tong (Maastricht, ... ), scherp: schèrp (Maastricht, ... ), sjerp (Maastricht, ... ), sjerrep (Maastricht, ... ), sjērrəp (Maastricht, ... ), snauwen: sjnawwə (Maastricht), vinnig: vinnig (Maastricht, ... ) vinnig, onvriendelijk in manier van spreken [bits, scherp, bars, mondig] [N 87 (1981)], [N 87 (1981)] III-1-4, III-3-1
bitstang stang: staŋ (Maastricht) De ijzeren stang van het bit dat het paard in zijn mond heeft. De benaming voor dit onderdeel is vaak hetzelfde als die voor het bit in zijn geheel. [N 13, 42] I-10
bivakmuts berenmuts: beremöts (Maastricht), bivakmuts: bivakmöts (Maastricht, ... ), ijsmuts: iesmöts (Maastricht) bivakmuts, nauw om hoofd en hals sluitend wollen muts die alleen een deel van het gezicht onbedekt laat [N 25 (1964)] III-1-3
blaar blaar: blaor (Maastricht, ... ) blaar [ZND m] || Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)] III-1-2
blaas van een geslacht varken blaas: blǭs (Maastricht) De blaas van het varken wordt voor verschillende doeleinden gebruikt volgens de respondenten. Men smeert er werkschoenen mee in of de houtzaag. Als heelmiddel wordt hij op een gekneusde plek gelegd. Men vangt er vogels mee of men doet er bloedworst in; zelfs brandewijn wordt ermee gesmokkeld. Hij kan functioneren als ijszak voor een zieke of als afsluiting voor levensmiddelen. Vaak dient de gedroogde blaas als tabakszak of geldzak. Opgeblazen en gedroogd is hij een voetbal voor de jeugd. Men maakt er kunstdarmen van en heel bekend is het gebruik ervan bij het Carnaval als "foekespot" of "rommelspot". Kan men er echt niets mee doen, dan wordt ie weggesmeten. [N 28, 73; N 28, 74; monogr.] II-1
blaasbalg van het orgel blaasbalg: blaosbalg vaan `t örgel (Maastricht), blaosballeg (Maastricht), blaosballek (Maastricht, ... ), blaosbàləg (Maastricht), blāōsballeg (Maastricht), bloasbalk (Maastricht) De blaasbalg van het orgel. [N 96B (1989)] III-3-3
blaasbalgklep klep: klɛp (Maastricht) In een blaasbalg met twee compartimenten, zowel de benaming voor de aanvoerklep voor de lucht als voor de klep in het vaste tussenschot waardoor de lucht van de ene kamer in de ander geperst kan worden en via de luchtleiding naar het smidsvuur kan stromen. Op deze wijze ontstaat een onafgebroken luchtstroom. Zie voor het woordtype fok ook het lemma "trekopeningen" in Wld ii.8, pag. 62. [N 33, 14; N 33, 15] II-11
blaasbalgpijp, luchtaanvoerleiding buis: bø̜js (Maastricht) De leiding die de lucht van de blaasbalg naar het vuur voert. Bij ouderwetse smidsvuurhaarden werd de luchtstroom aan de zijkant van het smidsvuur toegevoerd. De blaasbalgpijp liep daarbij in een verbreed uiteinde uit dat één geheel uitmaakte met een dikke ijzeren plaat, het oogijzer. Deze plaat was met ijzeren bouten aan de brandmuur verankerd. Bij moderne smidsvuurhaarden mondt het uiteinde van de luchtaanvoerleiding uit in de onder de vuurhaard aangebrachte smidsvorm of windkast. Zie ook afb. 6 en het lemma "smidsvorm, blaasgat". [N 33, 20] II-11
blaasbalgtrekker kettel: kętǝl (Maastricht) De ketting waarmee de smidsblaasbalg via een hefboom en trekstangen in beweging wordt gebracht. [N 33, 13] II-11