e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vogelwikke wikke(n): wekǝ (Maastricht) Vicia cracca L. Algemeen voorkomend klimmend onkruid in graslanden en bermen, aan bosranden en waterkanten met paarsblauwe bloempjes in langgesteelde trossen en lange stengels. Het bloeit van juni tot september. De lengte varieert van 30 tot 200 cm. Dit onkruid wordt vaak verward met ringelwikke (Vicia hirsuta (L.) S.F. Gray), waar het sterk op lijkt, maar dat kleiner is (15 tot 60 cm.) en blauwachtig witte bloempjes heeft, die van mei tot juli bloeien. Ringelwikke komt meer voor op zandige bermen en akkerland, waar het bijzonder schadelijk is voor het koren. Bij de opgaven wordt door de informanten vaak geen onderscheid gemaakt. Voor de typen rij, gerij en wilde liezen (en samenstellingen of contaminaties zoals rijwikke) is steeds aangegeven dat het om de kleinere ringelwikke gaat. Oorspronkelijk was dit bij rijf ook het geval, maar dit woord heeft op sommige plaatsen betekenisuitbreiding ondergaan en is "wikke in het algemeen", dus ook de grotere vogelwikke, gaan aanduiden. Hier en in andere woordtypen is aangegeven d.m.v. (groot) en (klein) om welke van de twee uitdrukkelijk aangegeven variëteiten het gaat. De typen met wik zijn ondergebracht bij wikke; de naam wikke zelf wordt wel als een meervoud geïnterpreteerd; vandaar de mogelijke meervoudsvorm van het woordtype wikke(n). De windende groeiwijze heeft geleid tot gemeenschappelijke namen met de haag- en akkerwinde; de groeiplaats in het koren tot gemeenschappelijke namen met de klaproos (de typen met kol) en de schadelijkheid tot enkele niet-specifieke onkruidbenamingen (onkruid, drek, knoei, vuiligheid). Vergelijk ook het lemma Voederwikke. [N 11A, 29e; N C 1a, 1b; N Q 1b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-5
voile voile (fr.): vaille (Maastricht), voil (Maastricht), voile (Maastricht), voilə (Maastricht), vwaal (Maastricht, ... ), vwale (Maastricht), vwaol (Maastricht), vwāāl (Maastricht), vwàjl (Maastricht, ... ), ən val (Maastricht), voiletje (<fr.): ə vèlkə (Maastricht), voilette (fr.): voilette (Maastricht, ... ), vwalèt (Maastricht), Bijvorm velèt.  vwalèt (Maastricht), voilettetje (<fr.): velètsje (Maastricht) lichte sluier die van een dameshoed afhangt [voile, vool, voel] [N 86 (1981)] || voile: sluiter [sic, -&gt; sluier] || voilette: gelaatssluier III-1-3
voile [2] sluier: sluijer (Maastricht) tule, strook ~ van de grote witte muts die van het hoofd afhing over schouders en rug {afb} [slöjjer] [N 25 (1964)] III-1-3
vol zijn (de jeker) is vol: ęs ˲vǫl (Maastricht), het peil is op het hoogste: t pęjl ęs˱ ǫp t hū.xstǝ (Maastricht), het water is hoog genoeg: t wā.tǝr ęs hux ˲gǝnux (Maastricht) Gezegd van de beek of de vijver, wanneer er genoeg bovenwater is verzameld om te kunnen gaan malen. Jeker in een aantal woordtypen is een hydroniem. [Jan 92; Coe 48; Grof 74] II-3
vol-au-vent vol-au-vent: vollevang (Maastricht), Nao de sop ¯ne vollevang De moos nog zeutsels bestèlle veur de vollevang  vollevang (Maastricht) pastei in bladerdeeg || vol-au-vent III-2-3
volant volant: vǝlaŋ (Maastricht) Een strook op een japon die maar aan één kant vastzit. Het volant-effect is een decoratieve afwerking waarbij gebruik wordt gemaakt van de rekbaarheid van de gebreide stof. Het klokkende effect wordt verkregen door de stof op te rekken tijdens het stikken (Het Beste Naaiboek, pag. 314). [N 62, 42b; N 62, 42a; MW; monogr.] II-7
volder rondingsmal: røndeŋsmal (Maastricht), volder: vǫldǝr (Maastricht) Hamer met afgeronde baan die de smid gebruikt bij het rond omsmeden of "rond innemen" van kanten of uitstekende delen van een smeedstuk. Bij smeedwerk met behulp van de volder houdt de smid met zijn rechterhand de steel van dit werktuig vast en met zijn linkerhand de smeedtang met het werkstuk. De smidsknecht slaat vervolgens met de voorhamer op de bovenzijde van de volder. De volder wordt ook vaak gebruikt in combinatie met een ondervolder. De baan van dit werktuig heeft dezelfde vorm als de volder, maar is aan de onderzijde voorzien van een pin die in het aambeeldgat past. Zie ook afb. 38. [N 33, 80; monogr.] II-11
volk (mensen) volk: folək (Maastricht), ’t volk (Maastricht) lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)] || volk [RND] III-3-1
volk (natie) volk: volk (Maastricht), volək (Maastricht), voͅlək (Maastricht, ... ) de gezamenlijke bewoners van een staat [volk, natie, diet] [N 88 (1982)] || volk [ZND m] III-3-1
volkswijsheid gezegde: gezēkde (Maastricht) Noem het (dialect)woord voor: een uiting zoals: "morgenstond heeft goud in de mond"? [volkswijsheid] [N 102 (1998)] III-3-1