e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weggrissen graaien: graaje (Maastricht), grèjje (Maastricht), grijpen: griepə (Maastricht), klauwen: klawwe (Maastricht), ratsen: ratse (Maastricht), ratsə (Maastricht) grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)] III-1-2
wegkappen krop uithalen: krǫp u.thō.lǝ (Maastricht), wegkappen: wɛxkapǝ (Maastricht) De te hoge delen van het maalvlak van een molensteen wegkappen. Woordtypen als hart geven (Q 162), hart uithalen (Q 162, Q 180) en krop uithalen (Q 95) duiden erop dat de te hoge delen in de buurt van het kropgat worden weggehaald. In dit geval spreekt men van een (te) rijke steen. Vgl. het lemma ɛrijkɛ.' [Jan 200; Coe 173; Grof 204] II-3
wegkwijnen achteruitgaan: achteroet goon (Maastricht), kwijnen: kweine (Maastricht), kwijne (Maastricht, ... ), wegkwijnen: wegkweenə (Maastricht), wegteren: wegtere (Maastricht), wégteerə (Maastricht) (Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)] III-1-2
wegwijzer richtingwijzer: riechtingwijzer (Maastricht), schild: sjeilt (Maastricht), wegwijzer: weegweisər (Maastricht), weegwiezer (Maastricht, ... ), weegwiezər (Maastricht), weegwijzer (Maastricht, ... ), weegwijzər (Maastricht), weegwĭĕzər (Maastricht), weegwééjzər (Maastricht), wēēchwijzər (Maastricht) een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)] III-3-1
wei ondermelk: ōndǝrmęlǝk (Maastricht), wei: wēi̯ (Maastricht), wē̜i̯ (Maastricht), węi̯ (Maastricht, ... ) Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-11, I-8
weigerachtig dwars: dwēērs (Maastricht), niet doen: neet doen (Maastricht), niet willen: neet welle (Maastricht), ongezeglijk: óngezègkelek (Maastricht), weigeraar: weigereer (Maastricht), weigerachtig: weigerechtig (Maastricht) geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)] III-1-4
weiland in het algemeen grasgrond: grāsgront (Maastricht), wei: węi̯ (Maastricht), (mv)  węi̯ǝ (Maastricht), weigrond: węi̯gront (Maastricht), weiland: węi̯lānt (Maastricht) Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.] I-8
weken weken: weken (Maastricht), węjkǝ (Maastricht) Het graan onder water houden teneinde kieming mogelijk te maken. De invuller uit P 180 merkt op dat dit weken een dag of drie duurt. [N 35, 9; N 35, 10; monogr.] II-2
welbespraakt / brutaal astrant: Van Dale: astrant, 1. (volkst.) vrijpostig, brutaal; -2. (gew.) onbeschroomd, zelfverzekerd.  astrant (Maastricht), goed muilwerk: good moelwerrək (Maastricht) iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)] III-3-1
welbespraakt brutaal persoon astranterik: Van Dale: astrant, 1. (volkst.) vrijpostig, brutaal; -2. (gew.) onbeschroomd, zelfverzekerd.  àstràntərik (Maastricht), braniemaker: Van Dale: braniemaker, bluffer.  braniemeker (Maastricht), kletsmajoor: kletsmejoor (Maastricht), mondfiat: moont fîat (Maastricht), muiler: moulər (Maastricht), muiljan: moeljaan (Maastricht, ... ) iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)] || welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)] III-3-1