32532 |
buitendeksel |
deksel:
dęksǝl (Q095p Maastricht)
|
Het deksel van een rechthoekige mand, dat met een paar soepele wissen scharnierend aan de achterkant werd vastgemaakt. [N 40, 92]
II-12
|
21766 |
buitendorpse |
boeren:
in Limburg
boere (Q095p Maastricht)
|
Noem het (dialect)woord voor: mensen die niet in hetzelfde dorp wonen als u? [vreemde] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21767 |
buitendorpse: specifiek |
hollanders:
buiten Limburg, ook wel plat
hollenders (Q095p Maastricht)
|
Noem het (dialect)woord voor: mensen die niet in hetzelfde dorp wonen als u? [vreemde] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
20455 |
buitenechtelijk kind |
bastaard:
bastaard (Q095p Maastricht),
basterd:
basterd (Q095p Maastricht),
bàstərt (Q095p Maastricht),
1a-m; 21, 02;
bastərt (Q095p Maastricht),
boomloper:
boomlooper (Q095p Maastricht),
buitenbeentje:
boetebeinsje (Q095p Maastricht),
onecht kind:
oonech keend (Q095p Maastricht),
pof, de -:
de pŏf (Q095p Maastricht),
voordochter:
veurdochter (Q095p Maastricht),
voorkind:
veurkeend (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
veurkeent (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
veurkind (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
vēūrkeent (Q095p Maastricht),
(= uit een vroeger huwelijk).
veurkeend (Q095p Maastricht),
voorzoon:
veurzoon (Q095p Maastricht)
|
bastaard [ZND 01 (1922)] || bastaardkind || een niet uit een wettelijk huwelijk geboren kind, buitenechtelijk kind [bastaard, speelkind, voorloper, voorkind] [N 86 (1981)] || voordochter; dochter uit eerder huwelijk || zoon uit vroeger huwelijk
III-2-2
|
22875 |
buitenspel |
buitenspel:
Karte 167.
buitenspel (Q095p Maastricht)
|
Abseits.
III-3-2
|
33090 |
buitenstaande korenmijt |
mijt:
mīt (Q095p Maastricht)
|
Wanneer de hele oogst niet in de schuur geborgen kan worden, maakt men buiten een korenmijt. Het zetten van een mijt (lemma 5.1.20) vereist heel wat handigheid. De tasser maakt eerst als basis van de mijt een verhoging met takkebossen tegen de vochtigheid. Hierop tast hij dan de schoven, doorgaans in een cirkel, maar soms ook in de vorm van een vierkant (zie onder), tot op een bepaalde hoogte. Op deze romp van de mijt (in L 382 noemt men dit deel de bok )wordt dan het onderste deel van het dak, de waterring (lemma 5.1.21), gelegd. De omtrek hiervan is wat groter dan die van de romp van de mijt zelf, zodat het regenwater een stukje van de mijt af naar beneden drupt. Daarna wordt de mijt van een dak voorzien of gedekt (lemma 5.1.22). Het dak (lemma 5.1.23), dat uitloopt in de kop of de spits (lemma 5.1.24), wordt gemaakt van dekstro (vergelijk het lemma STROWLAM, 6.1.25) waarvoor lang en grof stro wordt gekozen. Het dekstro wordt met banden stro aan de schoven die eronder liggen vastgemaakt. Vaak legde men voor de zekerheid nog een oud karwiel (in L 332 wordt een dergelijke hoepel een reip genoemd) rond de spits voor het geval dat deze windbanden het bij straffe wind niet zouden houden. In Q 1 noemt men het dekzeil dat men over de mijt legt als het begint te regenen wanneer men nog niet met het dekken klaar is, een bache ''(baš)''. Om de kap van boven mooi spits te maken wordt deze aan de bovenkant met los stro of hooi opgevuld. Men steekt er dan een staak doorheen, die echter niet tot de grond reikt. Degenen die niet zo handig zijn in het maken van een mijt, bouwen deze op rond een paal die in de grond geplant is zoals bij de hooimijt. Zie aflevering i 3 Waar de woorden ''berm'' en ''mijt'' naast elkaar voorkomen (in Ndl. Noord- Limburg; zie type berm), is de mijt "vierkant of langwerpig aangezet" terwijl de berm "rond (is) aangezet". Zie ook de lemma''s ''dak van de mijt'' (5.1.23) en ''spits, kop van de mijt'' (5.1.24) en afbeelding 8. Huist komt alleen bij Roukens voor; het is daar een middelgrote korenmijt.' [N 15, 43; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit R 3, 70]
I-4
|
19367 |
buitenverblijf |
buiten:
bōēte (Q095p Maastricht),
buitengoed:
būtəgōt (Q095p Maastricht),
landgoed
boetegood (Q095p Maastricht),
¯n aajd boetegood ¯s zomers is heer altied op ze boetegood Van de boetegeujer um Mestreech höbbe sommige eigenaordige naome wie Jeruzalem, Nazarath, Bethlehem Heer is op ze boetegood: in zijn knollentuin ¯t lèste boetegood: graf, kerkhof
boetegood (Q095p Maastricht),
؉ = lang.
bōētegood (Q095p Maastricht),
goed:
good (Q095p Maastricht),
villa:
viela (Q095p Maastricht),
viella (Q095p Maastricht),
HET HUIS, HET BUITENWERK = ut hoes, boetewèrrek
villa (Q095p Maastricht)
|
buitengoed || Een groot huis met een tuin buiten de stad; vaak het buitenverblijf van in de stad wonende mensen (villa, landhuis, buitenverblijf, campagne, buiten, hof) [N 79 (1979)] || landgoed
III-2-1
|
18523 |
buitenzak op een jas |
jassentas:
jassetes (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
tas:
tes (Q095p Maastricht),
tès (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
buitenzak in een jas [jassetes] [N 23 (1964)] || de buitenzak [N 59 (1973)]
III-1-3
|
24135 |
buizerd |
buizerd:
buizert (Q095p Maastricht),
buuzert (Q095p Maastricht),
naast bunzerd
buizerd (Q095p Maastricht),
bunzerd:
naast buizerd
bunzerd (Q095p Maastricht)
|
buizerd || buizerd (54 grote, plompe, slome vogel; brede vleugels en korte staart; vaak op paaltjes in weilanden; vaak te zien; broedt zeldzaam in bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
25462 |
bul waarmee men de ribben in stukken hakt |
blokmes:
blokmɛts (Q095p Maastricht),
kapmes:
kapmɛts (Q095p Maastricht),
mes:
mɛts (Q095p Maastricht)
|
Met deze bijl kan ook een soort hakmes bedoeld worden. [N 28, 105]
II-1
|