17805 |
dansen |
dansen:
da.nsə (Q095p Maastricht)
|
dansen [ZND m]
III-1-2
|
28402 |
dar |
hommel:
hǫmǝl (Q095p Maastricht)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
dērrem (Q095p Maastricht),
dĕrrəm (Q095p Maastricht),
dêrrəm (Q095p Maastricht)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
25435 |
darmen |
aarsdarm:
ārsdɛrm (Q095p Maastricht),
ārsdɛrǝm (Q095p Maastricht),
dunne darm:
døn dɛrǝm (Q095p Maastricht),
kransdarm:
kransdɛrǝm (Q095p Maastricht),
kromme darm:
kromǝ dǝrǝm (Q095p Maastricht),
%%meervoud%%
krom dɛrm (Q095p Maastricht),
rechte darm:
rɛxtǝ dɛrǝm (Q095p Maastricht),
tuitel:
tutǝl (Q095p Maastricht)
|
In dit lemma zijn geïnventariseerd de benamingen voor verschillende darmsoorten. Exact uitsplitsen van de benamingen die alleen op darmsoorten van het varken of op die van het rund duiden, was niet goed mogelijk. Men mag er echter van uitgaan dat een groot aantal benamingen van toepassing is zowel op de darmen van het rund als op die van het varken. In het lemma is een splitsing aangebracht tussen de algemene benamingen voor darmen en de benamingen voor de verschillende soorten. [N 28, 86; monogr.]
II-1
|
25453 |
darmen met worstvlees vullen |
stoppen:
stopǝ (Q095p Maastricht),
vullen:
vø̜lǝ (Q095p Maastricht)
|
Het kleingemaakte vlees en vet in de schoongemaakte darmen doen. Dit kan gebeuren door het vlees en vet met de duim door een trechter in de over de tuit van de trechter ge-schoven darm te duwen. Men gebruikt hiertoe ook wel een koeiehoren waarvan de punt is verwijderd. Moderner is het gebruik van een aanzetstuk op de worstmolen: over dit holle aanzetstuk wordt de darm geschoven; het vlees worden bovenin de molen gedaan en door de buis in de darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''worst maken''. Een object "darmen", "vlees", "pensen", "worst" e.a. wordt niet fonetisch gedocumenteerd. [N 28, 119; monogr.]
II-1
|
25452 |
darmen schoonmaken |
drogen:
drygǝ (Q095p Maastricht),
slijmen:
slęjmǝ (Q095p Maastricht),
uitweteren:
ūtwētǝrǝ (Q095p Maastricht),
zouten:
zājtǝ (Q095p Maastricht)
|
De darmen die als omhulsel voor de worst gebruikt worden, worden eerst leeggeperst. Daarna worden ze verder schoongemaakt door ze binnenste buiten te keren en ze met al dan niet zout water af te wassen, of door het resterende vuil weg te krabben. Meestal worden de darmen vervolgens uitgekookt. Het object "darmen" is niet fonetisch gedocumenteerd. [N 28, 117; monogr.]
II-1
|
21084 |
darmvet |
pensvet:
pansvɛt (Q095p Maastricht)
|
Het vet dat om de ingewanden zit, het bindweefsel. [N 28, 79; monogr.]
II-1
|
33824 |
dartel |
bretsig:
brɛtsex (Q095p Maastricht),
speuls:
spø̜̄ls (Q095p Maastricht)
|
Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g]
I-9
|
18250 |
das, sjaal |
das:
das (Q095p Maastricht),
neusdoek:
Vero. en thans als "boers"aangevoeld. Opm. näösdook wordt soms ook wel in de bet. van zakdoek gebruikt. Allicht diende soms de näösdook voor beide doeleinden. Men sprak echter ook uitdrukkelijk van halsnäösdook.
näösdook (Q095p Maastricht),
sjaal:
sjaal (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
sjerp:
sjerp (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
b) brede band op het middel of over de schouders.
sjerrep (Q095p Maastricht)
|
das (doek) [ZND 01 (1922)] || das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)] || neusdoek: (driepuntige) halsdoek || sjaal: omslagdoek || sjerp: a) bouffante
III-1-3
|
18592 |
dasspeld |
dasspang:
dasspang (Q095p Maastricht),
kravattenspang (<fr.):
kravattespang (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
krevattespang (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|