e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de ijzeren band verplaatsen verhouwen: vǝrhǫwǝ (Maastricht) De ijzeren band verplaatsen naarmate de steen afslijt. [Coe 149] II-3
de kaarsen aansteken aanmaken: keerse aonmake (Maastricht), aansteken: aonsteeke (Maastricht), aonsteke (Maastricht), aonstéke (Maastricht), de bougies aonsteke (Maastricht), de bougies of keerse aonsteke (Maastricht), də keersə aonsteekə (Maastricht), keerse aonsteke (Maastricht), oansteeke (Maastricht), oansteke (Maastricht) De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarsen doven dempen: dempe (Maastricht), uitblazen: de bougies of keerse oetbloze (Maastricht), uitdoen: de keerse oetdoen (Maastricht), keerse oetdoen (Maastricht), keersə oetdoen (Maastricht), oetdoen (Maastricht), uitmaken: oetmake (Maastricht, ... ) De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarten couperen afkampen: Diech moos - en zijj moot geve.  aofkampe (Maastricht), afkappen: aofkappen (Maastricht), ōͅfkapə (Maastricht), couperen (<fr.): koeperen (Maastricht), kūpērə (Maastricht) Couperen, afnemen (in het kaartspel). || Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kaarten ronddelen delen: deilen (Maastricht), deͅjlə (Maastricht), geven: geeven (Maastricht), gēvə (Maastricht), pag. 21 sub aofkampe: Diech moos - en zijj moot geve.  geve (Maastricht) [Delen bij het kaartspel]. || De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kaarten schudden mengelen: meŋələ (Maastricht), mingelen (Maastricht), De kaarte -.  mingele (Maastricht), schuddelen: schuddelen (Maastricht), schudden: sjoͅdə (Maastricht), wassen: Bij dominospel: door elkaar schuiven.  wasse (Maastricht) II. Wassen: b) (kaartspel) door elkaar mengen. || Mengelen: mengen onder of met iets anders; inz. bij het kaartspel: wassen, schudden. || Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kaarten steken steken: steeken (Maastricht), stēkə (Maastricht) De kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kelder uitgraven (de) kelder uitdiepen: kęldǝr ūt˱dēpǝ (Maastricht) De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.] II-9
de kerkgang maken de kerkgang doen: d`n kèrrekgaank doen (Maastricht), de kèrkgaank doen (Maastricht), de kèrrekgaank doen (Maastricht, ... ), kerkgaank doen (Maastricht), kèrrekgaank doen (Maastricht, ... ), kèrəkgaank dōēn (Maastricht) De kerkgang doen/maken. [N 96B (1989)] III-3-3
de kerkgang uitzegenen de zegen geven: de zége géve (Maastricht), uitzegenen: `t oetzegene (Maastricht) Het "uitzegenen"bij gelegenheid van de kerkgang [oeszeëne?]. [N 96B (1989)] III-3-3