e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dons, nestveren dons: dons (Maastricht, ... ), doons (Maastricht, ... ), dōōns (Maastricht), duivelshaar: duvelshaor (Maastricht), duivelshaartjes: duvelshäörkes (Maastricht), fijn haartje: fien häörke (Maastricht), nesthaar: neshaor (Maastricht), neshaore (Maastricht), nēshoar (Maastricht), dim.: nèshäörkes  nèshaor (Maastricht), pluis: plous (Maastricht) dons [ZND 35 (1941)] || dons v jonge vogels || het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)] III-4-1
dood (bn.) dood: doed (Maastricht), doet (Maastricht, ... ), dŏĕd (Maastricht), dŏĕt (Maastricht), dût (Maastricht), gestorven: gestorreve (Maastricht), kapot: kepot (Maastricht) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] || dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood (bn.) || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
dood (zelfst.nw.) dood: 1a-m; 23, 21  doed (Maastricht), dōēt (Maastricht) dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)] III-2-2
dood (zn.) dood: doed (Maastricht, ... ), doet (Maastricht, ... ), dōēt (Maastricht), də doed (Maastricht), dən doet (Maastricht), end: ⁄t ind (Maastricht) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] || dood (zn.) III-2-2
doodgraver dodengraver: doejegrever (Maastricht) doodgraver III-2-2
doodlopende weg bots lopende weg: da⁄s ne bóts loupende weeg (Maastricht), botsweg: bótsweeg (Maastricht), dode weg: doejeweeg (Maastricht), doodlopend: doedloupend (Maastricht), doodlopend straatje: doedlaopend streutje (Maastricht), doodlopende weg: doetloupəndə wēēch (Maastricht), weg die bots loopt: dee bots löp (Maastricht) een doodlopende weg (cul-de-sac, keerweg) [N 90 (1982)] III-3-1
doodskist doodskist: doedskis (Maastricht, ... ), kist: kis (Maastricht, ... ), lijkkist: lijkkist (Maastricht), zerk: zerrek (Maastricht, ... ), zèrrek (Maastricht, ... ), het gewone woord  zerrek (Maastricht) de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] || doodkist || Doodskist. || doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)] III-2-2, III-3-3
doodskleed baarkleed: baorkleid (Maastricht), bruidspak: broedspak (Maastricht), doodshemd: doedshumme (Maastricht, ... ), doedshùme (Maastricht), doodshemd (Maastricht), dŏĕdshummə (Maastricht), doodskleder: doedskleier (Maastricht), doodskleed: doedskleid (Maastricht, ... ), wit doetskleid (Maastricht), doodsmantel: doedsmantel (Maastricht) bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || doodhemd || doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] || doodskleren; hadden ze een bijzondere naam? [VC 30 (1964)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)] || lijkkleed, dekkleed over de doodkist III-2-2
doodsklok doodsklok: de doedsklok (Maastricht), de doetsklok (Maastricht), doedsklok (Maastricht, ... ) De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doodsteken steken: stēkǝ (Maastricht) Nadat het dier is verdoofd, wordt het ogenblikkelijk de keel doorgesneden, opdat het nog pompende hart het bloed uit het lichaam kan stuwen. De woordtypen in dit lemma kunnen zowel duiden op het doodsteken van een varken als op het doodsteken van een rund. Een bij de opgave toegevoegd object ''varken'', ''koe'', ''beest'' wordt niet in het woordtype opgenomen. [N 28, 11a; N 28, 11b, N 28, 12a; N 28, 13b, monogr.] II-1