24751 |
egelboterbloem |
boterbloem:
Spelling: "fonetisch", alles omgespeld
bōtərblom (Q095p Maastricht),
WLD
bootərblom (Q095p Maastricht)
|
Egelboterbloem (ranunculus flammula 15 tot 50 cm groot. De stengels staan rechtop of zijn opstijgend, soms gedeeltelijk liggend en wortelend; de bladeren zijn langwerpig tot lancetvormig, de onderste zijn lang gesteeld en gaafrandig of iets getand; de b [N 92 (1982)]
III-4-3
|
32788 |
eggen |
egen:
ēgǝ (Q095p Maastricht)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|
34533 |
ei van een jonge kip |
pulleneitje:
pø̜lǝęi̯kǝ (Q095p Maastricht)
|
[Gwn add.; monogr.]
I-12
|
34536 |
ei zonder schaal |
liesei:
lisęi̯ (Q095p Maastricht),
liezenei:
lezǝnęi̯ (Q095p Maastricht),
lizǝnęi̯ (Q095p Maastricht),
lizǝęi̯ (Q095p Maastricht),
lēzǝęi̯ (Q095p Maastricht),
windei:
wendęi̯ (Q095p Maastricht),
wēndē̜.i̯ (Q095p Maastricht),
wēndęi̯ (Q095p Maastricht),
wēntęi̯ (Q095p Maastricht)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
19742 |
eierdopje |
eierdopje:
eierdöpke (Q095p Maastricht),
eijerdöpke (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
ijerdöpke (Q095p Maastricht),
¯t eijerdöpke is gebroke: het dopvormig kopje voor een gekookt ei
eijerdöpke (Q095p Maastricht)
|
eierdop || eierdopje [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
21860 |
eieren opkopen en verkopen |
handelaar (zn.):
handeleer (Q095p Maastricht),
opkopen:
opkoupə (Q095p Maastricht)
|
bij de boeren eieren opkopen en ze op de markt verkopen [kutsen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20526 |
eierkoek |
cake:
keek (Q095p Maastricht),
kēēk (Q095p Maastricht),
eierkoek:
eierkook (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
eijerkook (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
ijjərkook (Q095p Maastricht),
èjərkók (Q095p Maastricht),
éjərkōōk (Q095p Maastricht),
koek:
kook (Q095p Maastricht),
lochte deeg:
lochten deig (Q095p Maastricht)
|
eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22738 |
eiertikken |
eieren tikken:
eier tikke (Q095p Maastricht),
eitje tikken:
èjkə tikə (Q095p Maastricht),
kippen:
Z. knotsen b).
kippe (Q095p Maastricht),
knotsen:
knootse (Q095p Maastricht),
knotsen (Q095p Maastricht),
knōtse (Q095p Maastricht),
knoͅtsjə (Q095p Maastricht),
knoͅtsə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
Mèt Paose stónte ze op de merret bij t kräömke te -.
knótse (Q095p Maastricht),
knutsen:
#NAME?
eieren} knötsen (Q095p Maastricht),
paaseieren klutsen:
Paos-eier klutse (Q095p Maastricht),
tikken:
tikke (Q095p Maastricht)
|
(Eieren) tikken. || b) Eieren tikken. || Het gebruik om met hardgekookte eieren tegen elkaar te tikken [eiere tietsje, kuppe]. [N 96C (1989)] || Het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen]. [N 88 (1982)] || spelletjes met eieren [VC 29 (1964)]
III-3-2
|
21780 |
eigendom |
bezit:
bezit (Q095p Maastricht),
eigendom:
eigedom (Q095p Maastricht),
eigendom (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
eigendóm (Q095p Maastricht),
eigəndom (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
eigəndòm (Q095p Maastricht),
goed:
goot (Q095p Maastricht)
|
de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)] || Noem het (dialect)woord voor: datgene wat je bezit, wat van u is? [eigendom] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21887 |
eigendomsbewijs |
contract:
kötrak (Q095p Maastricht),
eigendom:
eigendom (Q095p Maastricht),
eigendombewijs:
eigendombewies (Q095p Maastricht),
eigendomsbewijs:
eigendómsbewies (Q095p Maastricht),
kadastraal bewijs:
kaadastraalbəwies (Q095p Maastricht)
|
het bewijs dat iets iemands eigendom is [vest] [N 89 (1982)]
III-3-1
|