e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fineren fineren: fenērǝ (Maastricht) Een meubelstuk met fineerhout beplakken. [N 56, 20a; monogr.] II-12
fitis fluitertje: fluiterke (Maastricht) fitis (11 talrijk in boompjes en struiken; zang zacht en zoetvloeiend [N 09 (1961)] III-4-1
fladderen fladderen: fladdere (Maastricht, ... ), fladderre (Maastricht), fladdərə (Maastricht, ... ), flàddərə (Maastricht), flodderen: floddere (Maastricht) fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)] III-4-1
flambouw flambouw (<fr.): de flambouw (Maastricht), flambouw (Maastricht), flambow (Maastricht), flambowwe (Maastricht), flambòw (Maastricht), grote kaars: de groete keers (Maastricht) Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)] III-3-3
flamingoplant flamingoplant: Spelling: \"fonetisch\  fləmingoplant (Maastricht) Flamingoplant (anthurium scherzerianum) (kerstroos, rode vlag, flamingoplant, levensbloem). [N 92 (1982)] III-2-1
flanel keperflanel: kēpǝrflanɛl (Maastricht) Lichte en losse, weinig gevolde wollen of halfwollen stof, met een glad of gekeperd weefsel (Van Dale, pag. 774). Flanel wordt veel gebruikt voor nacht- en sportkleding. [N 62, 89a; N 59, 201; N 62, 75f; N 62, 75b; MW; monogr.] II-7
flank flanken: flāŋkǝ (Maastricht), lies: (mv)  lizǝ (Maastricht) Het gedeelte van de huid dat de flank bedekt. Volgens de informant van L 292 is het leer hiervan minder van kwaliteit maar zeer geschikt voor de binnenhaam. Zie afb. 1. [N 60, 3e; N 60, 3d; N 60, 247; N 36, 5; N 36, 4; N 36, 6b] || Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10] I-9, II-10
flaphoed flambard (fr.): flambaar (Maastricht, ... ), flaphoed: flaphoet (Maastricht) flambard: flaphoed || flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)] III-1-3
flauw flauw: fla:w (Maastricht), flauw (Maastricht), flaw (Maastricht, ... ), flāw (Maastricht, ... ), flàw (Maastricht, ... ), fláwn (Maastricht), fəla͂w (Maastricht), flets: flets (Maastricht), iemetig: i:mø:jəteͅx (Maastricht) meeps (flauw van smaak) [ZND 01 (1922)] || niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)] III-2-3
flauwvallen een flauwte krijgen: n flajte kriege (Maastricht), flauwvallen: flaw valle (Maastricht), flàw vallə (Maastricht), in onmacht vallen: in ónmach valle (Maastricht), kwalijk vallen: koelik valle (Maastricht, ... ), kwalijk worden: koelik wurde (Maastricht), niet goed worden: neet good weure (Maastricht), onwel worden: ónwel wörre (Maastricht), sterren zien: staare zien (Maastricht), sterretjes zien: zuut sjteerkes (Maastricht), van de gard af gaan: vaan de geerd aofgoon (Maastricht), van de sokken gaan: vaan də zòkkə goon (Maastricht), van zijn center vallen: van zene sinter valle (Maastricht), van zijn eigen gaan: van d`n eige goon (Maastricht), van zijn stokje gaan: tot heer van ze stekste ging (Maastricht), van ze stekske goon (Maastricht), van zijn stokje vallen: vaan ze stekske valle (Maastricht), zwijmelen: zweimele (Maastricht) Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)] || Wilt u het volgende zinnetje aanvullen: hij kreeg zon harde klap, hij viel ... neer. (buiten bewustzijn) [DC 60 (1985)] || zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)] III-1-2