32558 |
fruitmand |
fruitkorf:
frø̜jtkø̜̄rǝf (Q095p Maastricht)
|
Algemene benaming voor een mand of korf voor het bewaren en/of vervoeren van fruit. Het woordtype flats, dat door respondenten uit Haspengouw werd opgegeven, is -in het enkelvoud- eigenlijk een benaming voor een, vaak vierhoekige, exportmand. In het Tongers woordenboek (pag. 152) wordt de flat omschreven als een ronde korf met onder en boven een doorsnede van 30 cm en een hoogte van 15 √† 20 cm; de korf wordt gebruikt om er kersen en pruimen in te bewaren. Kennelijk wordt de vorm met eind -s in sommige plaatsen in Haspengouw ook voor het enkelvoud gebruikt. Vgl. het Sint-Truidens woordenboek s.v. flats, ø̄ronde fruitkorfø̄. [N 40, 96; N 40, 97; N 40, 107; monogr.]
II-12
|
24443 |
fruitworm |
appelworm:
idiosyncr.
appelwörrem (Q095p Maastricht),
worm:
eine wurrem (Q095p Maastricht),
wörm (Q095p Maastricht),
idiosyncr.
wörm (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19727 |
fuchsia |
belletjesboompje:
-
belkesbuimke (Q095p Maastricht),
fuchsia:
fochsia (Q095p Maastricht),
fuchsia (Q095p Maastricht)
|
fuchsia [DC 57 (1982)]
III-2-1
|
20020 |
fuchsia fuchsia l |
belletjesboompje:
belkesbuimke (Q095p Maastricht),
fuchsia:
fóksia (Q095p Maastricht)
|
foksia
III-2-1
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (Q095p Maastricht)
|
Fuik: korfvormig visnet.
III-3-2
|
30056 |
fundament |
fondament:
fondament (Q095p Maastricht),
fundament:
føndǝment (Q095p Maastricht),
fundering:
føndēreŋ (Q095p Maastricht)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|
30104 |
fundament van de schoorsteen |
bok:
bok (Q095p Maastricht)
|
Het metselwerk waarop de schoorsteen rust. Een fundament voor een meestal buiten de muur liggende schoorsteen opmetselen werd in Q 121 'een console uitmuren' ('eŋ kǫnsǫl ūsmūrǝ') genoemd. [N 32, 25b; monogr.]
II-9
|
30053 |
funderingssleuven uitsteken |
sleuven graven:
slø̄vǝ grǭvǝ (Q095p Maastricht)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|
19094 |
futloze jongen |
lummel:
dat is ene lūmmel (Q095p Maastricht),
peumen:
puime (Q095p Maastricht),
sokes:
sokes (Q095p Maastricht)
|
Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
17807 |
gaan |
gaan:
go:n (Q095p Maastricht),
goon (Q095p Maastricht),
gōn (Q095p Maastricht),
B.v. et keend geit nao schaol.
goon (Q095p Maastricht)
|
gaan [ZND 01 (1922)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|