e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grindx grind: gre:nt (Maastricht) grind [ZND 01 (1922)] III-4-4
grinniken gremelen: griemələ (Maastricht), grimslachen: griemslache (Maastricht, ... ), grīēmsláchə (Maastricht), grinniken: grinneke (Maastricht, ... ), grinnekke (Maastricht), grinnəkə (Maastricht, ... ), smiespelen: smiespele (Maastricht) lachen, niet hardop en met een knorrend bijgeluid, soms spottend [grinniken, grinnieken, gabberen, gramelen, gremelen] [N 85 (1981)] III-1-4
groei groei: grø̄i̯ (Maastricht) Opgaven voor de uitdrukking "er zit geen groei in". [L 8, 7a; monogr.] I-4
groei, wasdom groei: greuj (Maastricht, ... ), Endepols  greuj (Maastricht, ... ), WBD/WLD  greuj (Maastricht, ... ), WLD  greuj (Maastricht, ... ), was: was (Maastricht), wasdom: WBD/WLD  wàsdóm (Maastricht), WLD  wasdom (Maastricht, ... ) groei, toename || Groei, wasdom, levenskracht in planten (tier, krots). [N 82 (1981)] || Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)] III-4-3
groeien gedijen: gedijen (Maastricht), groeien: greuje (Maastricht, ... ), greujə (Maastricht), grēūjə (Maastricht), grȳi̯ǝ (Maastricht), grø̄i̯ǝ (Maastricht), grōi̯ǝ (Maastricht), groter worden: groeter weurde (Maastricht), groeter weure (Maastricht), grŏĕtər wēūrə (Maastricht), in de groei zijn: in de greuj zien (Maastricht), schieten: schieten (Maastricht) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] || groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 84 (1981)] || groter worden (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] I-4, III-1-1
groeien, wassen groeien: greuje (Maastricht, ... ), greujə (Maastricht), Endepols  et greujt (Maastricht), greuje (Maastricht, ... ), WBD/WLD  chreujə (Maastricht), greujə (Maastricht, ... ), WLD  greuje (Maastricht), greujə (Maastricht, ... ), wassen: eigen spellingsysteem  wassen (Maastricht), WLD  wassə (Maastricht) Groei, wasdom, levenskracht in planten (tier, krots). [N 82 (1981)] || Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)] III-4-3
groeizaam weer gezegend weer: ⁄t is ⁄n gezegend weer (Maastricht), gezond weer: gezoond weêr (Maastricht), groeizaam (weer): greujzaam (Maastricht), greuzaam (Maastricht, ... ), het wordt zomer: vaak omschrijvend  ət wørt somər (Maastricht), mals regentje: e mals regentje (Maastricht), sappig: sappig (Maastricht), vors (weer): vörs weêr (Maastricht) groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)] III-4-4
groen (kleur) groen: greun (Maastricht, ... ), grōn (Maastricht, ... ), kleurnaam.  greun (Maastricht) groen [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)] III-4-4
groene berkentak berken: WLD  berreke (Maastricht), berkentak: berreketak (Maastricht), berrəkətak (Maastricht), Endepols  berreketak (Maastricht), WLD  bèrrəkətāk (Maastricht), mei: meí (Maastricht), tak: WBD/WLD  tàk (Maastricht) Een groene berketak (berkemei). [N 82 (1981)] III-4-3
groene specht groene specht: greune spèch (Maastricht) specht, groene ~ (32 groen met gele stuit; komt vaak op de grond; roep lachend [kju-kju] [N 09 (1961)] III-4-1