34471 |
haan |
haan:
hǫn (Q095p Maastricht),
hǭn (Q095p Maastricht),
hǭnǝ (Q095p Maastricht),
haantje:
hø̜̄nskǝ (Q095p Maastricht),
hø̜̄nšǝ (Q095p Maastricht)
|
Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
17748 |
haar |
haar:
et haŏr krŏlle (Q095p Maastricht),
haor (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
ho.r (Q095p Maastricht),
hô:r (Q095p Maastricht)
|
haar [DC 01 (1931)], [ZND 01 (1922)], [ZND m] || haar (op het hoofd) [RND] || het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
18625 |
haarbandje |
haarbandje:
vloere haorbensje (Q095p Maastricht)
|
haarbandje, zwart-fluwelen ~ [peel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18726 |
haarborstel |
borstel:
ene burstel (Q095p Maastricht),
haarborstel:
haorbeurstel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
Een haarborstel. [DC 56 (1981)]
III-1-3
|
18404 |
haarcrème |
brillantine (fr.):
[Fr. spelling]
brillantien (Q095p Maastricht),
brilləntien (Q095p Maastricht),
brèlləntien (Q095p Maastricht),
cosmetiek (<fr.):
[Van Dale: cosmetiek (<Fr. cosmétique < Gr. kosmètikos), schoonheidsmiddel]
kosmetiek (Q095p Maastricht),
crme (fr.):
crèmə (Q095p Maastricht),
haarcrme:
haorcraim (Q095p Maastricht),
haorcrème (Q095p Maastricht),
haarvet:
haorvet (Q095p Maastricht),
pommade (fr.):
pemaad (Q095p Maastricht),
plemaad (Q095p Maastricht),
pommaad (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
pommade (Q095p Maastricht)
|
crème die bij de verzorging van het haar gebruikt wordt [pommade] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18046 |
haarenkelen |
(zich) stoten:
stutǝ (Q095p Maastricht),
štutǝ (Q095p Maastricht),
(zich) strijken:
strīkǝ (Q095p Maastricht),
klopschenkelen:
klǫpšeŋkǝlǝ (Q095p Maastricht),
knopschenkelen:
knoopsjinkele (Q095p Maastricht),
knopsjinkele (Q095p Maastricht),
knópsjinkele (Q095p Maastricht),
knöbsjeenkele (Q095p Maastricht),
schenkelen:
scheenkelen (Q095p Maastricht),
zijn enkel kapot stoten:
zənən e:ŋkəl kapot stu:tə (Q095p Maastricht),
zijn enkel stuk stoten:
ich høp minən eŋkəl støk chəstute (Q095p Maastricht)
|
De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8] || haarenkelen: Zijn enkel stuk stoten bij het lopen (haarenkelen). [N 84 (1981)] || ik heb mijn enkel stuk gestooten [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || stoten: pijnlijk tegen elkaar stoten van de enkels [N 37 (1971)]
I-9, III-1-2
|
32886 |
haargetuig |
haargetuig:
hǭrgǝtȳx (Q095p Maastricht)
|
Het haargetuig is het gereedschap dat men bij het haren gebruikt, met name het haarspit, de haarhamer en het haarblok, en, bij het haren in het veld, de haargaffel(s). Soms zijn het haarspit en de haarhamer door een touw aan elkaar verbonden, en worden zo over de schouder gedragen. Het ene uiteinde van het touw zat aan het "oog" van het haarspit vast en het andere aan de steel van de hamer. [N 18, 85; JG 1a, 1b; add. uit N 18, 86, 87; A 4, 28e; L 20, 28e; R 3, 67; monogr.]
I-3
|
32887 |
haarhamer |
haarhamel:
hǭrhāmǝl (Q095p Maastricht),
haarhamer:
hǭrhāmǝr (Q095p Maastricht)
|
De haarhamer is een vrij zware (ongeveer anderhalve kilo) ijzeren hamer met een korte houten steel, die speciaal wordt gebruikt om te haren. Het ijzeren deel loopt doorgaans aan beide kanten (soms aan één kant) uit in een scherpe bek van 3 à 4 mm. breed, die wel de baan wordt genoemd. De zuiverheid van deze baan is van belang om goed te kunnen haren. Van tijd tot tijd wordt de baan van de bek door de smid weer bijgesteld. Zie afbeelding 7b, nummer 1. [N 18, 86; JG 1a, 1b, 2c; L 1 a-m; L 26, 4; S 12; add. uit N 11, N 14, 131; N 15; N 27; A 4, 28; A 23, 16; L 20, 28; Lu 1, 16; mongr.]
I-3
|
33801 |
haarkrans |
hoefkroon:
hōfkrun (Q095p Maastricht)
|
Deel van de paardevoet waar de hoef aan het vlees vastzit. Elke hoef heeft een haarkrans of kroonrand tussen de hoef en de koot. Deze haarkrans mag niet geschoren worden, omdat de daar aanwezige haren tot bescherming van de uiterst gevoelige kroonrand dienen. [JG 1a, 1b; N 8, 32.7, 32.8, 32.15 en 32.16]
I-9
|
17795 |
haarlok |
krul:
krol (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kròl (Q095p Maastricht),
krulletje:
krölke (Q095p Maastricht),
lok:
lok (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
lòk (Q095p Maastricht),
piezelen:
(doeg tich toch die piezele oet t geziech!).
piezele (Q095p Maastricht),
schanslok:
sjanslok (Q095p Maastricht),
streng:
streng (Q095p Maastricht),
strengetje:
strengske (Q095p Maastricht),
struivel:
strōēvəl (Q095p Maastricht),
struiveltje:
struuvəlkə (Q095p Maastricht),
struiver:
stroever (Q095p Maastricht),
tres:
trisse (Q095p Maastricht)
|
een bosje haar van min of meer slingerende gedaante [lok, streng, tres, toer] [N 86 (1981)]
III-1-1
|